KNAF regelement

ALGEMEEN REGLEMENT AUTOCROSS

Afkortingen

  • FIA – Fédération Internationale de l’Automobile
  • KNAF – Knac Nationale Autosport Federatie
  • Code – Code Sportif International
  • BSAC – Bestuur Sectie Auto Cross

Art. 1 DEFINITIE

1.1 Onder een autocross wordt verstaan een snelheidswedstrijd welke wordt gehouden op een permanent of semi-permanent circuit of op een tijdelijk afgezette baan, met dien verstande dat het wegdek geheel onverhard moet zijn en daarom niet van bestrating mag zijn voorzien.

1.2 Indien noodzakelijk mag de crossbaan zo worden aangelegd, dat in afwijking van artikel 1.1 een verharde weg of baan wordt gekruist. Het BSAC beslist in dit geval na advies van de veiligheidsfunctionaris.

1.3 Bij uitzondering mogen autocrosswedstrijden op andersoortige banen worden verreden. De aanvraag moet daartoe door de betreffende organisatie gericht te worden aan het BSAC, die ontheffing kan verlenen na overleg met een eventueel andere betrokken Sectie. Uiterlijk één week van tevoren moet het Federatiebureau ervan in kennis te worden gesteld welke organisatie verantwoordelijk zal zijn voor het totale evenement middels een bijzonder reglement.

1.4 De autocrosswedstrijden waarop dit reglement betrekking heeft, zijn zogenaamde nationale sportwedstrijden georganiseerd door verenigingen aangesloten bij de KNAF. Zij worden georganiseerd onder auspiciën van de KNAF. (Naast dit reglement is voor elke te houden autocross een afzonderlijk reglement geldig, genaamd Bijzonder Reglement. In het Bijzonder Reglement worden in principe zaken nader geregeld waar het Algemeen Reglement niet in voorziet; het Algemeen Reglement is dus verder in principe het wedstrijdreglement voor alle autocrosswedstrijden, die onder auspiciën van de KNAF worden verreden.) Indien daartoe aanleiding is mogen in het Bijzonder Reglement bepalingen worden opgenomen die artikelen uit het Algemeen Reglement vervangen. In een dergelijk geval moet het Bijzonder Reglement worden goedgekeurd door het BSAC. Zonder een dergelijke goedkeuring blijven de artikelen uit het Algemeen Reglement geldig.

Art. 2 DEELNEMERS- INSCHRIJVERSLICENTIE

2.1 Alleen deelnemers met een geldige KNAF- licentie, een geldige door de FIA erkende buitenlandse ASN licentie of evenement registratiebewijs kunnen aan wedstrijden deelnemen.

2.2 Clublicentie Een aanvraag voor een clublicentie kan in principe te allen tijde worden toegekend tenzij er overwegende bezwaren (eerder ingetrokken zijn van een licentie, een openstaande boete bij de KNAF, tuchtzaak, alcohol misbruik) zijn. Dit ter beoordeling van het Bestuur Sectie Auto Cross.

2.3 EU/Nationaal Licentie / Internationale Licentie Voor een EU/Nationaal licentie / Internationale licentie komen in aanmerking diegenen die als houder(ster) van een clublicentie naar het oordeel van het BSAC voldoende resultaten hebben behaald in tenminste vijf door de KNAF erkende wedstrijden binnen 24 maanden voorafgaand aan de licentieaanvraag. Of indien men eerder houder is geweest van een door een andere ASN afgegeven vergelijkbare licentie en men de op deze licentie behaalde resultaten kan aantonen.

2.4 Internationale licentie Wanneer men langer dan 24 maanden geen internationale licentie heeft gehad dan is de aanvraag ter beoordeling van het BSAC.

2.5 Official licentie Voor een officiallicentie komen in aanmerking diegenen die een functie hebben als omschreven in het ASJ van de sectie. Tevens moeten zij de training / herhaling van de Sectie Autocross hebben gevolgd.

2.6 Bij clubwedstrijden kan worden deelgenomen aan wedstrijden binnen Nederland. De organisator is verplicht te handelen volgens de richtlijnen van de KNAF.

2.7 Jeugdigen komen in aanmerking voor een autocrosslicentie vanaf het kalenderjaar waarin zij 14 jaar worden tot 19 jaar wanneer hij/zij aan de volgende voorwaarden voldoen: 1. hij/zij moet een rijvaardigheidsproef afleggen; 2. hij/zij moet over voldoende reglementenkennis beschikken; Bovenstaande wordt getoetst door middel van een proef van bekwaamheid, welke wordt afgenomen door personen welke hiervoor door het bestuur van de Sectie Autocross worden aangesteld. Wanneer men de toets van bekwaamheid met goed gevolg heeft afgelegd ontvangt men een certificaat welk dan gelijktijdig met het licentieaanvraagformulier aan de KNAF moet worden gezonden. Hierna zal de licentie worden verstrekt. Men kan ook vooraf de licentie aanvragen bij de KNAF, men ontvangt dan de licentie van het BSAC wanneer men de toets van bekwaamheid met goed gevolg heeft afgelegd. Wanneer kun je de proef van bekwaamheid afleggen? Aan het begin van het seizoen bestaat de mogelijkheid om in elke regio het examen af te leggen, deze data worden ± twee weken voor de 1e wedstrijd in de regio’s bekend gemaakt op www.knaf.nl. Tevens kan de avond voorafgaand aan een wedstrijd van het Nederlands Kampioenschap het examen afgelegd worden. Andere mogelijkheden zijn er niet! Iedere junior moet zich – minimaal één week tevoren- aan melden voor het examen, dit kan bij de werkgroep Juniorklasse via autocross@knaf.nl In het jaar dat de junior 18 jaar wordt mag voor het laatst worden deelnemen in de juniorklasse. Een junior mag maar over 1 licentie beschikken. Reglementen Sectie Autocross 2012 6 Voordat een junior aan het NK mag deelnemen, moet de junior eerst minimaal één jaar op club of regionaal niveau hebben gereden, zie ook het NK reglement.

2.8 Het inschrijfgeld voor een evenement wordt bepaald door de organisator.

2.9 Tijdens de wedstrijd mag alleen de ingeschreven deelnemer in het door hem ingeschreven voertuig starten.

2.10 De organisatie heeft het recht een deelnemer met opgave van redenen te weigeren.

2.11 In afwijking van het Reglement Erkenning Nederlandse Kampioenschappen staat het NK Autocross en tevens alle overige autocrosswedstrijden open voor equipes.

2.11.1 Een equipe moet uit minimaal twee en maximaal drie deelnemers bestaan.

2.11.2 Een deelnemer kan zich slechts bij één equipe laten registreren bij de organisator.

2.11.3 De equipe moet vóór aanvang van het betreffende seizoen de equipenaam en de samenstelling van de equipe met vermelding van licentienummers laten registreren bij de organisator.

2.11.4 Per wedstrijd mag slechts één van de geregistreerde deelnemers van de equipe aan de wedstrijd deelnemen. De deelnemer zal zich bij de documentcontrole van de betreffende wedstrijd als deelnemer laten registreren. De geregistreerde deelnemer geldt dan als inschrijver voor de equipe.

2.11.5 Beslissingen van officials, zoals de wedstrijdleider en sportcommissarissen, evenals de gevolgen daarvan, genomen tijdens een wedstrijd zullen per wedstrijd voor de betreffende equipe worden afgehandeld en komen op naam van zowel de equipe als de deelnemer te staan.

2.11.6 Als toevoeging op alle relevante reglementen wordt opgenomen: “Daar waar rijder/deelnemer/coureur/licentiehouder staat, moet ook “equipe” gelezen worden.”

Art. 3 DIVERSE BEPALINGEN VOOR DE DEELNEMERS ALGEMEEN

3.1 Alle licentiehouders/deelnemers moeten de reglementen kennen en naleven en moeten kennis nemen van de mededelingen op het publicatiebord.

3.2 Het is de deelnemers niet toegestaan met opzet iemand aan te rijden of op welke wijze dan ook te hinderen, met opzet tegen de aangegeven rijrichting in te rijden en passeren onmogelijk te maken door koppelvorming of zigzag te gaan rijden. Dit alles behoudens verschoonbare gevallen dit ter beoordeling van de wedstrijdleider aan te tonen door de op hun gedrag aangesproken deelnemers. Dit op straffe van artikel 31.B.

3.3 Wanneer een deelnemer met vier wielen buiten de baan is gekomen, is de deelnemer verplicht ogenblikkelijk te stoppen. Dit op straffe van artikel 31.B. Een deelnemer is met vier wielen buiten de baan als de 2 wielen aan de baanzijde de in artikel 5.1. bedoelde dam hebben overschreden. De deelnemer krijgt dan het aantal punten alsof de deelnemer is uitgevallen.

3.4 Wanneer een deelnemer niet meer aan de start kan verschijnen vanwege bijv. schade of motorpech, moet deze dit onmiddellijk persoonlijk melden aan een van de officials als genoemd in artikel 10.12, de jury.

3.5 Wanneer een deelnemer zich met zijn deelnemend voertuig tijdens de manche en finales in een andere dan normale positie (bijv. koprol of zijkant) bevindt, is de deelnemer verplicht in zijn voertuig te blijven en de aanwijzingen van de baancommissaris op te volgen. Wanneer de deelnemer tijdens een witte vlag situatie niet op een veilige manier zijn/haar voertuig kan verlaten, kunnen de officials de wedstrijd stilleggen en zal er een herstart op de baan komen, de deelnemer waarvoor de wedstrijd wordt stilgelegd mag niet meer aan die manche/finale deelnemen.

3.6 Indien een deelnemer na de start tijdens de manche en finales zijn deelnemend voertuig heeft verlaten, is het niet toegestaan opnieuw aan deze manche deel te nemen, met uitzondering van een complete herstart. Dat op straffe van artikel 31.B. Tenzij de wedstrijdleider anders besluit.

3.7 Zolang een deelnemer zich tijdens de wedstrijd met zijn deelnemend voertuig op het circuit bevindt, is de deelnemer verplicht zijn veiligheidsgordel en nekband om en zijn helm op te houden, dit op straffe van artikel 31.C.

3.8 Indien een deelnemer zich niet houdt aan het bepaalde in het Reglement kan de deelnemer gestraft worden door middel van uitsluiting d.w.z. het vanaf dat moment niet meer mogen deelnemen aan de lopende wedstrijd, met als eventueel gevolg een schorsing, dit ter beoordeling van het Federatie Bestuur (Zie art. 159 van de Code Sportif).

3.9 De deelnemer is verplicht zich jegens andere deelnemers en officials sportief en fair te gedragen. Een deelnemer is te allen tijde aansprakelijk voor het gedrag van zijn supporters. Dit op straffe van artikel 3.8 en 31.A.

3.10 De deelnemer moet bij elke, op grond van reglementen verordonneerde, samenkomst zoals briefing, prijsuitreiking, oproep etc. aanwezig zijn, alsmede wanneer de wedstrijdleider daartoe een opdracht geeft. Wanneer bij controle blijkt dat de deelnemer niet bij de briefing aanwezig is of is geweest volgt de straf volgens art 31D.

3.11 De deelnemer moet zich gedurende de tijd dat tegen zijn deelnemend voertuig en/of vanwege zijn deelname protesten of ter zaken van de wedstrijd een rapport van officials kan worden ingediend, zich voor de wedstrijdleiding en/of sportcommissarissen beschikbaar houden. Ingeval de deelnemer zich niet na 15 minuten na de eerste oproep op de bestemde plaats meldt, kan iedere actie, met eventueel ingrijpende gevolgen, zonder zijn/haar aanwezigheid Reglementen Sectie Autocross 2012 7 worden gerealiseerd.

3.12 Het is niet toegestaan om personen te vervoeren op of in je deelnemend voertuig, ook niet in het rennerskwartier. Dit op straffe van artikel 31.b.

3.13 De deelnemer is verplicht wanneer hij/zij gestrand is zijn deelnemend voertuig (na afloop van de wedstrijd) direct zelf aan te haken voor vervoer naar rennerskwartier of Parc Fermé.

GEBRUIK ALCOHOL, STIMULERENDE EN/OF VERDOVENDE MIDDELEN

3.14 Het gebruik van alcohol en drugs voor of tijdens de wedstrijd is verboden.

3.15 De organisator behoudt zich het recht voor dit te (laten) controleren. De wedstrijdleider of sportcommissarissen kan een deelnemer voor of tijdens een evenement uitsluiten voor deelname aan dit evenement op basis van de uitslag van een test op alcoholgebruik met behulp van de door de KNAF ter beschikking gestelde testapparatuur. De controle zal uitgevoerd worden door een hiervoor aangestelde Judge of Fact. In verband met mogelijke meetafwijkingen bij lage meetwaarden zal als maximaal afgelezen grenswaarde worden uitgegaan van het in de WADA Dopinglijst Hoofdstuk III “Stoffen Verboden in Bepaalde Sporten” P1 Alcohol waarin de vastgestelde maximale alcohol promillage 0,10 g/l (bloedwaarde) bedraagt.

3.16 Bij een positieve uitslag zal de deelnemer uit de uitslag/wedstrijd worden genomen en mag de wedstrijd niet als schrapresultaat worden gebruikt. Bij herhaling is de deelnemer voor de rest van het seizoen uitgesloten en vervallen zijn/haar reeds behaalde wedstrijdpunten. Na het vastleggen van de overtreding moet de organisator het rapportformulier alcoholtest naar het federatiebureau van de KNAF mailen/faxen. Waarna het federatiebureau dit document zal koppelen aan het lidmaatschapsrecord van de betreffende licentiehouder. Tevens kan er een verzoek bij het College voor Autosport Rechtspraak ingediend worden om de verstrekte licentie in te trekken. START (ALGEMENE OMSCHRIJVINGEN)/ START-PROCEDURE/HERSTART

3.17 Tijdstip gereed voor de start: Voorafgaand aan de startprocedure moeten de deelnemende voertuigen in startopstelling worden opgesteld. Het is te allen tijde de verantwoordelijkheid van de deelnemer om ervoor te zorgen dat zijn deelnemend voertuig tijdig op de juiste plaats staat, houd daarbij rekening met een eventuele controle op de vooropstelling.

3.18 Startpositie: De startplaats wordt bepaald door de deelnemers die zijn ingedeeld in dezelfde manche, van boven naar beneden te nummeren vanaf nr. 1. Op verzoek van de deelnemer mag hij/zij achter de achterste startrij opgesteld worden.

3.19 Startprocedure:

3.19.1 De startprocedure begint op het moment dat het hoofd van de startopstelling de (Nederlandse) vlag opsteekt, deze persoon loopt vóór de 1e startrij van de ene naar de andere zijde van de startgrid. Daarna gaan de 3 rode lampen van het startlicht één voor één aan. Direct na het doven van de lampen moet er gestart worden.

3.19.2 De gehele procedure met de lampen mag de 10 seconden NIET overtreffen. Met andere woorden: tussen het aangaan van het éérste rode licht en het doven van de drie rode lichten mag maximaal 10 seconden liggen. Deze 10 seconden procedure is gelijk aan het eerder gebruikte “10 seconden bordje”.

3.19.3 Bij het onderbreken van de startprocedure (b.v. als gevolg van een technisch mankement) wordt(en) de veroorzaker(s) achter de achterste startrij opnieuw op hun uitgangspositie opgesteld. Mocht er een volledige herstart komen, wordt deze deelnemer weer opgesteld achter de achterste startrij. Vanaf de start moet men lijn houden, zodat men elkaar niet opzettelijk hindert.

3.20 Valse start:

3.20.1 Valse start registratie door middel van een elektronisch registratie systeem: Van een valse start is sprake indien een deelnemer na het beginnen van de startprocedure en voordat het startlicht is gedoofd een andere dan de hem aangewezen c.q gekozen plaats inneemt, of vanuit die aangewezen plaats/gekozen plaats voorwaarts beweegt. Vorenstaande wordt vastgelegd door het elektronisch registratie systeem, dat gekoppeld is aan het startlicht. De veroorzaker(s) van een valste start krijgt(en) indien hij/zij finisht de punten van de laatste plaats van degene die gefinisht zijn in de betreffende manche of finale. Een valse start (geregistreerd door het elektronisch registratie systeem) wordt na afloop van de betreffende manche of finale aan de veroorzaker(s) hiervan bekend gemaakt door de wedstrijdleider of diens gemachtigde. De beelden van het elektronisch registratie systeem zijn bindend. Wanneer er ten gevolge van een rode vlag situatie voor de eerste doorkomst een volledige herstart ontstaat, Reglementen Sectie Autocross 2012 8 blijft de valse start staan voor de vals gestarte deelnemer(s). De veroorzaker van een valse start neemt zijn oorspronkelijke positie weer in. Dit laatste geldt ook voor een herstart op de baan.

3.20.2 Valse start waarneming door de starter (Judge of Fact): Van een valse start is sprake indien een deelnemer na het beginnen van de startprocedure en voordat het startlicht is gedoofd een andere dan de hem aangewezen/ cq gekozen plaats inneemt, of vanuit die aangewezen plaats/gekozen plaats voorwaarts beweegt. Dit kunnen dus meerdere deelnemers zijn en is ter beoordeling van de starter. De veroorzaker(s) van een valste start krijgt(en) indien hij/zij finisht de punten van de laatste plaats van degene die gefinisht zijn in de betreffende manche of finale. Tegen de beslissing van de starter (startrechter) kan men geen protest aantekenen. De beslissing van de starter wordt direct na de manche of finale aan de veroorzaker(s) bekend gemaakt door de wedstrijdleider of diens gemachtigde. Wanneer er ten gevolge van een rode vlag situatie voor de eerste doorkomst een volledige herstart ontstaat, blijft de valse start staan voor de vals gestarte deelnemer(s). Dit laatste geldt ook voor een herstart op de baan

3.21 Herstart:

3.21.1 Na een herstart door een situatie veroorzaakt in de eerste ronde waarvoor een rode vlag wordt gegeven, voordat alle rijdende deelnemende voertuigen voor de eerste maal de finishlijn zijn gepasseerd, moeten alle deelnemers de baan te verlaten en (al of niet na een technische inspectie en reparatie) aan de voorstart verschijnen achter de eerstvolgende manche / finale die opgesteld staat, of indien het de laatste manche / finale betreft, max. 10 minuten of zoveel eerder als alle deelnemers weer aan de start staan, na betreffende serie waar de rode vlag is gegeven. De opstelling zal volgens de originele indeling zijn.

3.21.2 Alleen diegenen die bij de eerste start ten tijde van de startprocedure opgesteld stonden, mogen deelnemen aan de herstart op het startterrein.

3.21.3 Bij een herstart na de eerste ronde, zal de opstelling direct weer geschieden op de baan achter elkaar in verzet*, volgens de volgorde van de laatste doorkomst op start/finish. De leider/koploper mag zijn positie zelf bepalen, volgens schets 1 of schets 2. De niet meer rijdende deelnemer(s), zal (zullen) voor verdere deelname uitgesloten zijn.

3.21.4 Startprocedure herstart op de baan: De startprocedure begint op het moment dat de assistent wedstrijdleider de (Nederlandse) vlag opsteekt. Daarna gaan de 3 rode lampen van het startlicht één voor één aan. Direct na het doven van de lampen moet er gestart worden. De gehele procedure met de lampen mag de 10 seconden NIET overtreffen. Met andere woorden: tussen het aangaan van het éérste rode licht en het doven van de drie rode lichten mag maximaal 10 seconden liggen. Deze 10 seconden procedure is gelijk aan de eerder gebruikte “10 seconden bordje”. Bij het onderbreken van de startprocedure (b.v. als gevolg van een technisch mankement) wordt(en) de veroorzaker(s) achteraan opgesteld. Vanaf de start moet men lijn te houden, zodat men elkaar niet opzettelijk hindert.

3.21.5 Indien bij een herstart op de baan een deelnemend voertuig niet vertrekt, wordt de wedstrijd direct stilgelegd en volgt er opnieuw een herstart.

3.21.6 De waarneming van een valse start bij een herstart op de baan, zal geconstateerd worden door de Judge of Fact.

3.21.7 Bij een herstart op de baan, bestaat de mogelijkheid om van stofbril te wisselen let op!! Dit mag alleen via een official. Schets 1 Schets 2 ↑ ↑ 1 7 m. 7 m. 1 ↓ ↓ ↑ ↑ 7 m. 2 2 7 m. ↓ ↓ ← → ← → 3 1 m. 1 m. 3 Art. 4 WEDSTRIJDINDELING EN AANTAL RONDEN 4.1 De wedstrijd zal verreden worden volgens een schema zoals vastgelegd in het Bijzonder Reglement. 4.2 In alle gevallen waarin het Algemeen Reglement niet voorziet, beslist het BSAC en in geval het lopende wedstrijdaangelegenheden betreft, de Sportcommissarissen of de wedstrijdleider van de betref- Reglementen Sectie Autocross 2012 9 fende wedstrijd. 4.3 Indien een licentiehouder meedoet, meehelpt of meewerkt aan een autocross welke niet onder auspiciën van de KNAF wordt georganiseerd, volgt direct een onmiddellijke schorsing. Met een autocross, niet onder auspiciën van de KNAF wordt bedoeld, een autocross die wordt georganiseerd zonder dat de organisator tenminste beschikt over een geldige KNAF organisatielicentie. De organiserende vereniging verplicht zich om de wedstrijden volgens de reglementen te laten verlopen op straffe van intrekking van de KNAF-organisatielicentie. Art. 5 CIRCUIT/BAAN 5.1 Aan de zijden waar publiek staat moet de baan worden gemarkeerd door: 5.1.1 Een dubbel geploegde afscheiding van totaal 3m breed, bestaande uit 1 of 2 dammen. De diepte van de dubbel geploegde geul moet tussen 30 en 40 cm diep zijn, waartussen 1 of 2 dammen zullen zijn opgetrokken van 40 tot 50 cm zó dat de som van beide samen 80 cm is. 5.1.2.1 Een dam van 3 meter breed en 80 cm hoog of 2 dammen van 1,5 m breed en 80 cm hoog waarvan het hoogste punt minimaal 80 cm moet zijn vanaf baanniveau gemeten (ploegvoor is hier niet verplicht) en de schuine helling van de dam moet tenminste 60 graden zijn ten opzichte van het maaiveld. 5.1.2.2 Aan de zijden waar geen publiek staat en rondom het middenterrein moet de baan gemarkeerd worden door een dubbel geploegde afscheiding van totaal 1,5 m breed bestaande uit 1 dam. De diepte van de dubbel geploegde geul moet tussen 30 en 40 cm diep zijn, waartussen één dam zal zijn opgetrokken van 40 tot 50 cm zodat de som van beide samen 80 cm is. De geul aan de zijde waar geen publiek staat mag eventueel weggelaten worden. 5.2 De zogenaamde veiligheidsstrook tussen de baan en publiek moet op het rechte eind minimaal 13 meter en in de bochten minimaal 15 meter breed zijn, waarna een afscheiding van liefst dranghekken moet worden geplaatst. In de veiligheidsstrook mag zich geen afrastering/obstakel bevinden. Afhankelijk van de baan, moeten extra maatregelen genomen worden zodat de deelnemende voertuigen niet bij het publiek kunnen komen. Indien er water langs de baan is dan moet er een hefvoertuig en een baanpost stand-by zijn. 5.3 Op het middenterrein dat tenminste een breedte moet hebben van 23 meter, mogen zich tijdens de wedstrijd alleen brandweerpersoneel en officials bevinden. Het middenterrein en de baan moet kort gemaaid zijn en overzichtelijk. 5.4 De baanbreedte moet op het rechte eind minimaal 15 meter en in de bochten minimaal 20 meter zijn; 5.5 Ten behoeve van de baancommissarissen moeten aarden verhogingen van minimaal 1 meter hoog zijn aangebracht met een vlakke bovenzijde van voldoende afmeting t.b.v. 1 of meerdere baancommissarissen, de verhogingen mogen vanaf de rijrichting niet schuin oplopend te zijn; 5.6 De uitgangen van de baan moeten zo zijn aangelegd dat het niet mogelijk is om rechtdoor de baan te verlaten. De baan- veiligheidsstrook en het middenterreinbreedte worden gemeten vanaf het diepste punt bij de dam aan de baanzijde. Art. 6 MEDISCHE VERZORGING Zie het Algemeen Reglement Medische voorzieningen in het ASJ Algemeen. Art. 7 BRANDBEVEILIGING Tijdens de wedstrijd moeten minimaal 2 gediplomeerde brandweerlieden op het (midden)terrein aanwezig zijn. Op en om het circuit moeten brandblussers zijn opgesteld, minimaal 1 brandblusser/koolzuurblusser per baanpost dit in overleg met de wedstrijdleiding. Indien deze brandweerlieden de beschikking hebben over totaal 8 brandblussers/koolzuurblusser met minimaal 6 kg inhoud elk, is de aanwezigheid van een brandweerauto niet verplicht. Art. 8 VERZEKERING / AANSPRAKELIJKHEID 8.1 Uitsluiten aansprakelijkheid Noch de KNAF, noch het BSAC, noch de organisator waaraan door de KNAF een organisatielicentie is toegekend), noch haar officials, noch de promotor, noch terreineigenaar, noch de medewerkers van en op het circuit of baan zijn tegenover de inschrijvers, deelnemende bestuurders, hun erven of rechtverkrijgenden en/of andere personen aansprakelijk voor enige schade, die uit of bij deelneming aan evenementen van of onder auspiciën van de KNAF tijdens en/of gedurende wedstrijd, training of oefendagen mocht ontstaan. 8.2 Vrijwaringsclausule / aansprakelijkheidsclausule Alvorens de deelnemers aan de training van een wedstrijd kunnen deelnemen, moeten zij de zogenaamde aansprakelijkheidsclausule tekenen. Deze clausule is in de inschrijfformulieren opgenomen. De tekst hiervan luidt als volgt: “De deelnemer is zich bewust van het feit dat deelneming aan trainingen en/of races zowel voor hem/haar als voor derden, alsmede voor zijn/haar goederen, en/of goederen van derden, risico’s voor schade – letselschade, zaakschade en gevolgschade daaronder begrepen – inhoudt. De deelnemer neemt deze risico’s uitdrukkelijk voor zijn/haar rekening. De KNAF, haar sectiebesturen, haar organisatoren en haar medewerkers, promotors, medewerkers circuits, bestuursleden en officials aanvaarden geen enkele aansprakelijkheid voor enige schade die de deelnemer in verband met deelneming aan trainingen en/of races lijdt, tenzij die schade is te wijten aan opzet of grove schuld zijdens de KNAF. De deelnemer verklaart dat hij/zij de KNAF, noch de hierbo- Reglementen Sectie Autocross 2012 10 ven genoemde personen of instanties aansprakelijk zal stellen of houden voor enige door hem/haar in verband met deelneming aan de trainingen en/of races geleden schade, materieel of immaterieel, letselschade daar onder begrepen.” De deelnemers die de clausule niet voor akkoord ondertekenen, worden niet tot de wedstrijd toegelaten. 8.3 Iedere organiserende vereniging is verplicht voor de te houden autocross een Aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. De organiserende vereniging moet op het publicatiebord een bewijs van deze verzekering uit te hangen. Ten behoeve van de deelnemers, inschrijvers, bestuurders, eigenaren en inzittenden van de deelnemende voertuigen wordt een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering gesloten, welke van kracht is gedurende de wedstrijden. Ten opzichte van een deelnemer, inschrijver, bestuurder, eigenaar of inzittenden van een deelnemend voertuig wordt ieder ander als derde beschouwd, echter met uitsluiting van een andere deelnemer, inschrijver, bestuurder, eigenaar of inzittenden van een deelnemende voertuig. W.A.- schade welke de deelnemers, inschrijvers, bestuurders, eigenaars of inzittenden van de deelnemende voertuig elkaar toebrengen, hetzij bestaande uit persoonlijk letsel al of niet de dood ten gevolge hebbende, hetzij bestaande uit materiële schade (bijv. aan een deelnemend voertuig) is derhalve niet onder deze verzekering gedekt. Maximaal is verzekerd: € 5.000.000,00 per gebeurtenis. Indien elders een verzekering is gesloten, welke de hierboven genoemde risico’s geheel of gedeeltelijk dekt of zou dekken, indien deze verzekering niet was afgesloten, wordt onder deze verzekering slechts vergoeding verleend, voor zover de schade het bedrag te boven gaat, dat uit hoofde van de elders gesloten verzekering is uitgekeerd of zou zijn uitgekeerd, indien deze verzekering niet bestond. De organisator waaraan door de KNAF een organisatielicentie is toegekend, noch de promotor, noch de circuit- of baaneigenaar, noch de KNAF draagt met betrekking tot de totstandkoming en de nakoming van bovenvermelde verzekering enigerlei verantwoordelijkheid jegens wie dan ook (De originele tekst in de verzekeringspolis is bindend). 8.4 Alle wedstrijden moeten door de organisator schriftelijk een maand van tevoren worden aangemeld bij de KNAF, liefst eerder. Bij wijziging, niet doorgaan, verplaatsing e.d. van wedstrijden om welke reden dan ook, is de organisator verplicht deze wijziging schriftelijk binnen 24 uur na het evenement of zoveel eerder als bekend dit te melden aan het Federatiebureau. Bij niet voldoen aan de meldingsplicht wordt de verzekeringspremie, die vooraf betaald moet zijn niet teruggegeven. 8.5 De organisator kan niet aansprakelijk worden gesteld voor schade bij het op- en eventueel afslepen op het rennerskwartier of elders op het terrein. Art. 9 RENNERSKWARTIER 9.1 Bij de ingang(en) van het rennerskwartier moet door de organiserende vereniging een bord worden geplaatst met het opschrift “Betreden van het rennerskwartier door onbevoegden is op eigen risico”. 9.2 In het rennerskwartier mag nooit harder dan stapvoets (5km) worden gereden. Dit op straffe van artikel 31.C. Officials uitgezonderd, is het rijden met crossmotoren, quads of trikes verboden. 9.3 Afval moet in de daarvoor beschikbaar gestelde vuilniszakken worden gestopt (en bij voorkeur door de deelnemer zelf worden meegenomen). Het is verboden auto-onderdelen, zoals banden, accu’s e.d. in het rennerskwartier achter te laten. 9.4 Alle deelnemende voertuigen moeten in het rennerskwartier op een milieuzeiltje staan, als een deelnemend voertuig zich in het rennerskwartier niet, of niet in zijn geheel op het milieuzeiltje bevindt, wordt een boete opgelegd van € 50,00 (artikel 31.D) Bij weigering van het gebruik van het zeiltje en/of betaling van de boete treedt artikel 31.A in werking. Art. 10 ORGANISATIE VAN DE AUTOCROSS 10.1 Sportcommissaris Het BSAC kan eventueel, na overleg met de Commissie Sportcommissarissen, besluiten dat Sportcommissarissen aanwezig moeten zijn bij niet NK wedstrijden. Zij worden door de KNAF ingedeeld vanuit de commissie sportcommissarissen. Bij NK wedstrijden zijn altijd Sportcommissarissen aanwezig conform “Reglement Taakstellingen en bevoegdheden Sportcommissarissen” Hun taak staat omschreven in het ASJ in het eerder genoemd reglement en houdt in het kort in dat zij toezicht houden dat het evenement verloopt volgens de vastgelegde reglementen. 10.2 Wedstrijdleider De wedstrijdleider is de persoon die door/namens de organisatie is belast met de eindverantwoording over en beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het evenement. De wedstrijdleider heeft tot taak de wedstrijd te leiden en overtredingen te (laten) constateren en behandelen. Alle officials (behalve de KNAF sportcommissarissen) vallen onder zijn verantwoording. Voor aanvang van de wedstrijd bespreekt hij/zij met de baancommissarissen het reglement en geeft hen een plaats. Indien er geen sportcommissarissen bij het evenement aanwezig zijn, heeft de wedstrijdleider als hoogst verantwoordelijke official de bevoegdheden van de sportcommissarissen, met uitzondering van het opleggen van geldboetes en het uitspreken van uitsluiting, anders dan niet klasseren voor een wedstrijdonderdeel, tenzij de wedstrijdleider het op de wedstrijddag zelf kan afhandelen. De wedstrijdleider moet in dergelijke gevallen de normale procedure van aanhoren volgen. Beslissingen voor aanvang van het evenement zoals onder artikel 2 van dit reglement worden namens de organisatie genomen door de wedstrijdleider. Alle besluiten van de wedstrijdleider zijn bindend. Reglementen Sectie Autocross 2012 11 10.3 Assistent Wedstrijdleider Idem als wedstrijdleider. Adviseert aan wedstrijdleider en signaleert, neemt zelf geen directe beslissingen. 10.4 Baancommissaris Hij/zij bevindt zich op het middenterrein of aan de buitenzijde van de baan en is voorzien van een witte, rode en blauwe vlag. De baancommissaris geeft aanwijzingen aan gestrande deelnemers en helpt hen in geval van nood uit het deelnemend voertuig. Hij/zij ziet er op toe dat de deelnemers elkaar niet opzettelijk hinderen en na afloop van iedere manche meldt hij/zij eventuele overtredingen schriftelijk aan de wedstrijdleider, die uiteindelijk beslissingen neemt. 10.5 Hoofd startopstelling. Dit is de persoon die de startprocedure door middel van de Nederlandse vlag in werking stelt. 10.6 Officials startopstelling Personen die de deelnemers op de startgrid en/of vooropstelling op hun startplaats zetten. 10.7 Starter De starter wordt aangesteld door de organisatie van een evenement. Hij/zij spreekt van tevoren met de wedstrijdleider door wat er van hem verwacht wordt. Hij/zij is op de hoogte van de gangbare startprocedure. Is tevens een start-en/feitenrechter. 10.8 Afvlagger De afvlagger heeft als taak het aantal ronden, na elke gereden ronde bij te houden. Bij de laatste doorkomst gebruikt hij/zij de finishvlag. 10.9 Hoofd Technisch Commissie Het hoofd van de Technische Commissie staat aan het hoofd van een aantal TC’ers. Hij/zij stuurt de groep aan, zorgt dat er voldoende TC’ers zijn. Het hoofd TC van de NKwedstrijden woont de vergaderingen bij waar hij/zij vanuit zijn functie bij moet zijn en brengt hiervan verslag uit aan het BSAC. HTC brengt tijdens het evenement rapporten/verslagen uit aan de Wedstrijdleider. 10.10 Technische Commissie Deze bestaat uit leden met een behoorlijke technische kennis autotechniek. Zij beoordelen onder meer in eerste instantie het al dan niet voldoen van het deelnemend voertuig aan de relevante technische reglementen en leggen hun bevindingen voor aan het Hoofd TC. Hun werkzaamheden worden gecontroleerd door het Hoofd TC. 10.11 Hoofd Wedstrijdsecretariaat Deze medewerker draagt zorg voor: – De inschrijving / controle voorafgaand het seizoen. – Verstuurt de loopbriefjes naar de organisator. – Invoeren van de deelnemers (voorafgaand) in het wedstrijdprogramma. – Bijzonder reglement samenstellen en voor iedere wedstrijden versturen naar de sportcommissarissen/wedstrijdleider en het KNAF Federatiebureau. De deelnemers ontvangen het tijdens het inschrijven. – Is ondersteuning voor TC, wedstrijdleider en sportcommissarissen. – Staat in direct contact met de WL, TC en BC. – Staat de deelnemers die zich bij het secretariaat melden te woord. – Zorgt ervoor dat het medisch formulier en evt. andere formulieren op de juiste wijze worden aangeleverd. – Neemt contact op met de deelnemer en/of familie na een ongeval. – Is eindverantwoordelijke voor het wedstrijdsecretariaat. – Zorgt voor publicatie van de uitslag op internet (KNAFsite). 10.12 Wedstrijdsecretaris: Deze medewerker: – Neemt de loopbriefjes in. – Controleert de licentie. – Verwerkt loopbriefjes in wedstrijdprogramma. – Noteert de uitslag in punten in het computerprogramma. – Zorgt voor de tussenstand, vóór de finales. – Zorgt voor de eindstand, na de finales. – Zorgt voor de uitslagen ten behoeve van de organisator. – Bij het constateren van klaarblijkelijke onvolkomenheden in een uitslag zal de wedstrijdsecretaris dit melden aan de wedstrijdleider en jury om dit zo spoedig mogelijk te rectificeren om een herziene uitslag te bewerkstelligen. 10.13 Hoofd Jury Eén door de organisatie aangestelde persoon vervult de functie van hoofdjury. Hij/zij controleert de uitslag aan de hand van de jurylijsten, welke bij hem/haar worden aangeleverd. Deze persoon onderhoudt contact met de wedstrijdleider, de speaker en het hoofd wedstrijdsecretariaat als dat nodig is. 10.14 Jury Deze bestaat gewoonlijk uit vijf leden. Zij noteren de volgorde van doorkomst per deelnemer wanneer ze langs de jurywagen komen. Daarbij is de koploper leidend en wordt een ieder die daar achter doorkomt in diezelfde ronde genoteerd. Indien geen gebruik wordt gemaakt van geautomatiseerde wedstrijdadministratie delen zij de deelnemers (aan de hand van hun verrichte prestaties opnieuw) in voor de (nog komende) manches die dag. 10.15 Finishrechter Uit de jury wordt iemand aangesteld die tevens finishrechter (Judge of Fact, artikel 149b Code Sportif International) is. Zijn/haar naam moet vermeld worden in het Bijzonder Reglement. Reglementen Sectie Autocross 2012 12 Art. 11 VLAGSIGNALEN De vlaggen moeten een minimale afmeting van 50 x 50 centimeter hebben. 11.1 Start vlag: Normaal gesproken de nationale vlag. Indien dit niet het geval is, moet de kleur van de vlag, die geen verwarring met reeds bestaande vlaggen mag geven, gespecificeerd zijn in het aanvullend reglement. Het startsignaal moet worden gegeven door het laten vallen van de vlag, die voor evenementen met een staande start, pas boven het hoofd geheven mag worden nadat alle deelnemende voertuigen stilstaan en in geen geval langer dan 10 seconden. De start kan ook gegeven worden door middel van lichten. 11.2 Zwart/wit geblokte vlag: Deze vlag wordt bewogen gegeven en geeft het einde van een wedstrijd aan. 11.3 Witte vlag: Opgepast, het direct volgende baanvak is gedeeltelijk versperd, inhalen toegestaan. Bij een zich niet wijzigende situatie wordt deze bewogen of onbewogen vlag in principe na twee ronden ingetrokken. Zodra de betreffende stilstaande deelnemende voertuig(en) weer gaan rijden, wordt de witte vlag direct ingetrokken. De deelnemers moeten te allen tijde de aanwijzingen van de officials op volgen, dit op straffe van artikel 31.B 11.4 Rode vlag: Onmiddellijk stoppen. Wanneer deze vlag wordt getoond moet men onmiddellijk ophouden met racen en uiterst langzaam uit rijden en voorbereid zijn om te stoppen. De deelnemers moeten te allen tijde de aanwijzingen van de officials opvolgen. 11.5 Zwarte vlag: Uitsluiting van betreffende deelnemer voor de manche/finale: Wie zwart krijgt, krijgt in de manches 0 punten en in de Kleine en Grote Finale de punten van de laatst mogelijke plaats van de aan de start verschenen deelnemers. Alle bestraffingen in de manches, A en B finale vinden tijdens of na afloop van die betreffende manche plaats door de (assistent) wedstrijdleider. 11.6 Zwarte vlag met oranje schijf: Deze vlag wordt gebruikt om aan een bepaalde deelnemer aan te geven dat zijn wagen een ernstig mechanisch gebrek heeft of in brand staat waardoor hij zichzelf en anderen in gevaar kan brengen. De deelnemer moet via de kortst mogelijke route de baan verlaten, dit op straffe van artikel 31.B. 11.7 Blauwe vlag: U moet uw lijn houden en er rekening mee houden dat u wordt ingehaald door een snellere deelnemer. Het gebruik van deze vlag is vrij en zal dus incidenteel, indien de aard van het circuit dit mogelijk maakt, gebruikt worden. Art. 12 TECHNISCHE KEURING / VOORKEURING / TIJDENS / NA AFLOOP / NA ONGEVAL 12.1 ALGEMEEN 12.1.1 De deelnemer is verantwoordelijk dat: Het deelnemend voertuig op het aangegeven tijdstip / tijdsbestek bij de TC wordt aangeboden of aanwezig is; Het deelnemend voertuig met inbegrip van de aangebrachte wijzigingen voldoet aan de voor de ingeschreven klasse geldende reglementen; Het deelnemend voertuig volledig wedstrijdklaar is; Het deelnemend voertuig een geluidsmeting kan ondergaan; Het deelnemend voertuig zowel uiterlijk als met betrekking tot veiligheid, een en ander naar oordeel van de TC, in een onberispelijke staat verkeert; De voorgeschreven persoonlijke deelnemersuitrusting (volgens artikel 21) kan worden getoond. 12.1.2 Het aanbieden van een deelnemend voertuig en persoonlijke deelnemersuitrusting voor een technische keuring wordt beschouwd als een impliciete verklaring dat het deelnemend voertuig en persoonlijke deelnemersuitrusting aan de reglementen voldoet. 12.1.3 De deelnemer is ervoor verantwoordelijk dat het ingeschreven deelnemend voertuig gedurende de wedstrijd in alle opzichten aan de reglementen voldoet. Indien een deelnemend voertuig niet aan bovenstaande heeft voldaan betekend dit een overtreding van het technische reglement. 12.1.4 De deelnemer moet op verzoek van de TC bij de technische keuring behulpzaam zijn voor demontage of op aanwijzing van de TC en onder zijn toezicht een door de TC gevraagd onderdeel of deel van het deelnemend voertuig zelf te demonteren of dit door zijn monteurs te laten doen. De aan de deelnemer gevraagde demontage werkzaamheden moeten aanvangen binnen de door de TC gestelde tijdslimiet. Indien hier geen gehoor aan gegeven wordt rapporteert de TC dit aan de wedstrijdleider. De deelnemer moet de aanwijzingen van de officials steeds stipt opvolgen. 12.1.5 De deelnemer is ervoor verantwoordelijk dat het deelnemend voertuig in het Parc Fermé wordt geplaatst. Zie ook artikel 12.7 van dit reglement. 12.1.6 De deelnemer moet de aanwijzingen van de TC in het Parc Fermé te allen tijde op te volgen. 12.1.7 Op ieder ogenblik van de wedstrijd dan wel vooraf of na afloop kan de wedstrijdleiding/het college van sportcommissarissen de TC opdracht geven een deelnemend voertuig een nakeuring te laten ondergaan, zelfs indien daarvoor en deelnemend voertuig uit de wedstrijd moet worden gehaald. Reglementen Sectie Autocross 2012 13 12.2 VERANTWOORDELIJKHEDEN/BEVOEGDHEDEN VAN HET HTC 12.2.1 Het Hoofd Technische Commissie (HTC) is/zijn die perso(o)n(en) die als zodanig staa(t)(n) aangegeven in het Bijzonder Reglement en/of op het publicatiebord word(t)(en) gepubliceerd, en een door de KNAF verstrekte HTC licentie bezit(ten). 12.2.2 Op alle officiële wedstrijddagen moet een HTC aanwezig zijn. Het HTC maakt na afloop van ieder evenement, maar nog voor de laatste officialvergadering, een verslag waarin de deelnemende voertuigen vermeld staan die een bijzondere keuring hebben ondergaan, de punten waarop de keuring betrekking had en de bevindingen van het onderzoek. In een toelichting kan de aard van het onderzoek worden aangegeven. 12.2.3 Het HTC is ervoor verantwoordelijk dat: Een keuring zorgvuldig wordt uitgevoerd en voor de deelnemer niet meer dan de minimaal benodigde tijd in beslag neemt; Voor elke verzegeling en/of ingenomen deelnemend voertuig/motor/onderdeel een zogenaamd verzegelings- of innameformulier wordt ingevuld en door alle partijen (zie verzegelingsof innameformulier) wordt ondertekend; Een constatering over het niet voldoen aan de reglementen zo mogelijk wordt ondersteund door het vermelden van de betreffende reglementen en artikelverwijzingen; Rapporten zo spoedig mogelijk na training/wedstrijd aan de wedstrijdleiding ter hand worden gesteld; Rapporten door het HTC en de Technisch Commissaris van de betreffende klasse worden ondertekend. 12.2.4 Onmiddellijk na afloop van de protesttermijn (= 30 minuten na officiële publicatie van de uitslag) moet het HTC of de voor de klasse aangewezen TC zich door contact met het wedstrijdsecretariaat te vergewissen dat er geen protest tegen een der deelnemende voertuigen loopt. Daarna kan door het HTC toestemming worden verleend de deelnemende voertuigen uit het Parc Fermé te laten vertrekken, tenzij de sportcommissarissen of de wedstrijdleider anders besluiten. 12.2.5 Een na een wedstrijd verzegeld en/of ingenomen deelnemend voertuig/motor/onderdeel moet binnen 14 dagen gekeurd worden, maar in elk geval vóór het volgende evenement. Van deze regel kan in uitzonderingsgevallen worden afgeweken na goedkeuring van de sportcommissarissen. Het HTC moet de verzegeling en/of inname altijd aan de sportcommissarissen melden, zodat de uitslag voorlopig kan blijven. Tevens moet het HTC het resultaat van de keuring aan sportcommissarissen (voorzitter) en wedstrijdsecretariaat melden, zodat de uitslag definitief gemaakt kan worden. 12.2.6 Bij afwezigheid van het HTC kan het BSAC of organisatie een vervanger aanstellen. 12.3 UITSLUITING AANSPRAKELIJKHEID/UITSLUITING KOSTENVERGOEDING 12.3.1 De deelnemer van wie het deelnemend voertuig of onderdeel van het deelnemend voertuig, al dan niet naar aanleiding van een protest, een technisch onderzoek moet ondergaan, kan geen kosten of schadevergoeding vorderen van het BSAC, de organisator, de promotor, de sportcommissarissen, de technische commissaris(en) en evenmin van de partij die een protest heeft ingediend. 12.3.2 Noch de KNAF, noch het BSAC, noch de promotor, noch de organisator noch zijn officials zijn verantwoordelijk voor enige schade of gevolgen in verband met een keuring ontstaan. 12.4 VOORKEURING / VEILIGHEIDSKEURING 12.4.1 De deelnemende voertuigen zullen door de Technische Commissie worden gekeurd op een in het Bijzonder Reglement aangegeven plaats en op een tijd die vermeld staat in het tijdschema. De deelnemer die niet op tijd met zijn deelnemend voertuig bij de Technische Keuring aanwezig is, zal door het HTC gerapporteerd worden aan de wedstrijdleiding en wordt bestraft met een boete van € 50,-. De Technische Voorkeuring heeft onder meer tot doel een controle uit te voeren op: veiligheid (onder meer kleding, bijzondere voorzieningen aan het deelnemend voertuig zoals rollbar, stoel en -bevestiging, hoofdstroomschakelaar, veiligheidsgordel en -bevestiging, werking remlichten, wagenconstructies zoals uniballs, bevestiging draagarmen, stuuroverbrenging, lekkage remvloeistof, sleepogen, etc.); wagenpaspoort en hierbij horende wagenregistratienummer, om vast te stellen of het deelnemend voertuig in de juiste klasse is ingeschreven; 12.4.2 Het deelnemend voertuig moet schoon en in goede conditie, wedstrijdklaar en met de benodigde papieren, zoals geldig wagenpaspoort, bij de TC worden aangeboden, op straffe van niet toelaten tot de wedstrijd. Indien het deelnemend voertuig niet door de TC wordt goedgekeurd, stelt de TC een rapport op en het HTC informeert de wedstrijdleiding. De deelnemer heeft wel het recht op een tweede keuring. Als een deelnemend voertuig bij de herkeuring alsnog wordt goedgekeurd, zal het HTC dit melden aan de wedstrijdleiding. 12.4.3 De wedstrijdleider en/of sportcommissarissen kunnen een deelnemend voertuig vooraf van deelneming uitsluiten indien de constructie of de conditie van het deelnemend voertuig naar oordeel van de TC gevaar kan opleveren. 12.5 KEURINGEN TIJDENS/NA AFLOOP VAN EEN WEDSTRIJD (NAKEURING) 12.5.1 Een technische keuring na afloop van wedstrijd kan onmiddellijk plaatsvinden, of op een door het HTC te bepalen later tijdstip en plaats. Reglementen Sectie Autocross 2012 14 12.5.2 Een technische nakeuring is vooral gericht op conformiteit aan de reglementen (controle op wagenpaspoort en certificering etc.). 12.5.3 Het deelnemend voertuig wat op de dag van de wedstrijd of op een later tijdstip een nakeuring moet ondergaan, mag na afloop van de wedstrijd tot het tijdstip van de nakeuring, ongeacht of bepaalde onderdelen al dan niet zijn verzegeld, behoudens uitdrukkelijke toestemming van de TC op geen enkele manier worden gewijzigd voordat het deelnemend voertuig wordt vrijgegeven. Overtreding wordt gelijk gesteld met het niet voldoen aan de technische reglementen. Een deelnemend voertuig dat op een tijdstip na de zgn. protesttijd een nakeuring moet ondergaan, is pas vrijgegeven na een daartoe door het HTC uitdrukkelijk gedane schriftelijke of mondelinge mededeling aan de Wedstrijdleiding dat de keuring geheel is beëindigd. 12.5.4 Het HTC is verplicht om ten behoeve van de wedstrijdleiding/sportcommissarissen deelnemende voertuigen tot nader order onder Parc Fermé- bepalingen vast te houden. 12.5.5 De deelnemer kan worden opgedragen ervoor te zorgen dat de TC binnen een door de wedstrijdleider en/of sportcommissarissen vast te stellen termijn over voldoende materiaal beschikt, zoals documentatie, vergelijkende onderdelen (waaronder ook een complete motor of desgewenst compleet deelnemend voertuig kan worden verstaan) en mankracht beschikbaar te stellen, zodanig dat beoordeeld kan worden of een deelnemend voertuig aan de reglementen voldoet. De deelnemer of zijn vertegenwoordiger moet bij het onderzoek aanwezig zijn. 12.5.6 De deelnemer moet op de wedstrijddag in staat zijn om met maximaal twee monteurs alle demontage werkzaamheden te verrichten. Hij/zij kan hiertoe van de TC opdracht ontvangen. 12.5.7 De deelnemer moet op aanwijzing van de TC demontagewerkzaamheden verrichten en de aanwijzingen van de TC-officials stipt opvolgen. 12.5.8 De deelnemer die protest heeft aangetekend, is niet bevoegd om bij het onderzoek door de TC, naar aanleiding van dit protest, aanwezig te zijn. 12.5.9 Bij een technische nacontrole van de TC, is de methode en gebruikte gereedschappen en apparatuur maatgevend. 12.5.10 Keuringen zullen door de TC of door derden (onder toezicht van de TC) worden uitgevoerd. 12.5.11 Een rapport van de TC zal aan de wedstrijdleiding overhandigd worden. Het is de verantwoordelijkheid van de wedstrijdleiding om deze rapporten door te geven aan de sportcommissarissen. 12.5.12 Indien een deelnemer weigert om zijn deelnemend voertuig ter nakeuring aan te bieden of weigert om medewerking te verlenen aan de TC (binnen de gestelde termijn) volgt altijd automatisch niet klasseren in de bewuste wedstrijd. Daarnaast wordt de deelnemer voor de rest van het kampioenschap uitgesloten. 12.5.13 De auto’s mogen alleen door de deelnemer en op vertoon van zijn/haar licentie opgehaald worden uit het Parc Fermé. 12.6 KEURING NA EEN ONGEVAL (HERKEURING) 12.6.1 Technische onderzoeken door de TC zijn ondergeschikt aan onderzoeken op last van justitie. In geval een ernstig ongeval heeft plaatsgevonden, moet via de wedstrijdleiding ten spoedigste de politie worden ingelicht en de TC moet zo mogelijk een schaderapport op stellen. Indien vastgesteld wordt dat de oorzaak aan een technisch defect te wijten is, dan moet hiervan in het rapport melding worden gemaakt. Het rapport moet tevens de naam van de bestuurder, merk en type deelnemend voertuig, startnummer, klasse en chassisnummer vermelden. Het deelnemend voertuig moet voldoende worden bewaakt en afgeschermd tegen buitenstaanders. 12.6.2 In geval van herstel van schade na de training aan de wielophanging, het onderstel en het remsysteem moet het deelnemend voertuig op de wedstrijddag één uur voor het begin van de eerste wedstrijd bij de TC ter keuring worden aangeboden. Zo mogelijk moet de deelnemer het HTC zo spoedig mogelijk vooraf inlichten. 12.7 PARC FERME 12.7.1 Onder verantwoordelijkheid van de betrokken deelnemers moeten, tenzij anders vermeld, de hoogst geklasseerde deelnemende voertuigen in iedere klasse direct na het beëindigen van de wedstrijd, dan wel -indien van toepassing- na de prijsuitreiking, op straffe van uitsluiting, onmiddellijk via de kortste of daartoe speciaal aangegeven weg in het Parc Fermé worden geplaatst. Tevens moeten de overige door de wedstrijdleiding en/of sportcommissarissen aangewezen deelnemende voertuigen onmiddellijk na afloop van de wedstrijd, op straffe van uitsluiting, onder verantwoordelijkheid van de deelnemer, via de kortste of daartoe speciaal aangegeven weg in het Parc Fermé worden geplaatst. 12.7.2 De deelnemer die aan het voorgaande niet voldoet en/of het deelnemend voertuig voortijdig uit het Parc Fermé verwijdert en/of niet toegestane werkzaamheden in het Parc Fermé uitvoert, en/of anderszins Parc Fermé-bepalingen overtreedt, zal van de wedstrijd worden uitgesloten door de wedstrijdleider en/of sportcommissarissen. De deelnemer verliest tevens het recht van protest tegen enige andere deelnemer. 12.7.4 De deelnemer wiens deelnemend voertuig in het Parc Fermé is geplaatst, moet op straffe van verlies van rechten, zich op eerste oproep op de aangegeven plaats beschikbaar stellen voor het ontvangen van de nodige informatie. Reglementen Sectie Autocross 2012 15 12.7.5 Uitsluitend op last van de daartoe aangewezen officials kan de deelnemer toestemming verleend worden het Parc Fermé te betreden. Verrichtingen aan het deelnemend voertuig door de deelnemer in het Parc Fermé kunnen slechts plaats vinden met uitdrukkelijke toestemming en onder toezicht van de bevoegde official. 12.7.6 Het Parc Fermé moet voldoende ruim en afgesloten zijn voor onbevoegde personen. 12.7.7 De tijdsduur van het Parc Fermé voor het betreffende deelnemend voertuig is tenminste de tijd dat tegen het deelnemend voertuig een protest kan worden ingediend (een half uur na de publicatie van de uitslag). Het Parc Fermé is voor een betreffende deelnemer pas opgeheven nadat de deelnemer van het HTC toestemming heeft verkregen het deelnemend voertuig weer in bezit te nemen. 12.7.8 Het Parc Fermé kan worden uitgebreid naar een nader te bepalen locatie. 12.7.9 Na de start en/of herstart (op de baan) bij de kleine of grote finale staat het traject vanaf de finishlijn of plaats van uitvallen tot de ingang van het Parc Fermé onder de regels van het Parc Fermé (zie Code Sportif International artikel 42.b). 12.8 VERZEGELINGEN/VERZEGELDE KLASSEN 12.8.1 Om onderdelen dan wel specificaties van onderdelen ongeschonden en in de staat waarin gestart/ gefinished is, te ‘bewaren’, kunnen onderdelen worden verzegeld, onder andere door middel van het aanbrengen van bijzondere lak, zegeldraad met loodjes, genummerde of digitale-zegels en/of andere vormen van verzegeling. 12.8.2 Het risico voor het in het ongerede raken van verzegelingen rust op de deelnemer. 12.8.3 Het zonder toestemming van de bevoegde official beschadigen of verbreken, manipuleren of op een andere wijze in het ongerede doen raken van verzegelingen wordt bestraft met niet klasseren. Art. 13 KAMPIOENSCHAPSWEDSTRIJDEN Het BSAC bepaalt jaarlijks welke wedstrijden voor het Nederlands Kampioenschap worden verreden. Tijdens deze kampioenschapswedstrijden is het de aangesloten leden/ clubs niet toegestaan om clubwedstrijden en/of trainingen te organiseren. De organiserende verenigingen zijn gerechtigd clubkampioenschappen in te stellen. Art. 14 UITSLAG Het officiële klassement van de wedstrijd zal op nader te bepalen plaats en tijd worden bekend gemaakt. Art. 15 STRAFFEN, PROTESTEN EN BEROEPEN 15.1 In dit reglement worden regels genoemd waaraan de deelnemers, inschrijvers, monteurs en helpers zich moeten houden. Op overtreding van een aantal regels staan in dit reglement straffen genoemd of wordt verwezen naar de CSI, het ASJ, het Sportief Reglement, het Technisch Reglement, het Aanvullend Reglement en/of het Bijzonder Reglement. Bij de behandeling van straffen geldt de volgende werkwijze: in principe zal de WL (eventueel middels rapporten van officials) een overtreding vaststellen. De wedstrijdleider heeft de bevoegdheid om de straffen die in dit reglement genoemd zijn zonder overleg met de Sportcommissarissen (of bij afwezigheid van de Sportcommissarissen) aan de deelnemer op te leggen. Het is niet toegestaan dat de wedstrijdleider een andere straf oplegt dan het reglement voorschrijft. Indien het reglement de overtreding niet vermeldt of geen straf voorschrijft, dan mag de wedstrijdleider geen straf opleggen: de wedstrijdleider zal de door hem geconstateerde overtreding ter verdere afhandeling indien nodig voorleggen aan de Sportcommissarissen. Een straf wordt na verbaal aangezegd te zijn, opgelegd middels een rapport / brief. De deelnemer kan tegen een beslissing van de wedstrijdleider protest aantekenen conform de methode welke omschreven staat in het algemene gedeelte van het ASJ, Reglement Protesten en/of het Reglement Technische Protesten. Voor het indienen van een beroep wordt eveneens verwezen naar het algemene gedeelte van het ASJ, Handleiding voor het instellen van Beroepen en verder alsmede de CSI. Straffen die opgelegd worden op andere dagen dan wedstrijddagen (bijv. bij een technische nacontrole) worden schriftelijk en uiterlijk vijf werkdagen na constatering aan de betreffende deelnemer meegedeeld. 15.2 Het indienen van een technisch protest tegen een deelnemer houdt automatisch het volgende in: 1. keuring dan wel herkeuring van de auto waartegen het protest is ingediend 2. keuring dan wel herkeuring van de auto van de deelnemer die het protest indient. De auto van de deelnemer zal op dezelfde punten worden gecontroleerd als waar tegen hij protest heeft ingediend. Art. 16 ONDERWERPING AAN DE REGLEMENTEN 16.1 Naast de sanctiebepalingen op te leggen door de Sportcommissaris of wedstrijdleider en het mogelijk vervallen van wedstrijdpunten, is het BSAC/organisatie bevoegd bij geconstateerde overtreding van de (technische) reglementen na een onderzoek na afloop van de wedstrijd, de betreffende deelnemer maximaal 96 strafpunten toe te kennen. 16.2 Bij herhaling van een overtreding van de technische reglementen kan de inschrijving van een deelnemer voor het hele seizoen worden geweigerd. 16.3 Wanneer een deelnemer weigert mee te werken aan een technische (na) controle vervallen eerder behaalde punten en wordt de inschrijving van de deelnemer voor de rest van het kampioenschap uitgesloten. De overige deelnemers schuiven op in de uitslag. Reglementen Sectie Autocross 2012 16 Art. 17 PUNTENTELLING 17.1 De punten in de series worden als volgt verdeeld: 1e plaats 20 punten, 2e plaats 17 punten, 3e plaats 15 punten, 4e plaats 14 punten, 5e plaats 13 punten etc. 17.2 Wie niet aan de start verschijnt krijgt 0 punten. 17.3 Wie met zijn deelnemend voertuig op eigen kracht aan de start verschijnt, krijgt tenminste de punten van de laatste plaats (dus 15e bij een mancheindeling van 15 deelnemers, of 12e bij een mancheindeling van 12 deelnemers). Alle uitvallers vóór de eerste doorkomst worden dus laatste. Wanneer er een volledige herstart(s) plaats vindt wordt opnieuw vastgelegd wie op eigen kracht aan de start is verschenen en is dit bindend voor het verdelen voor de punten. M.a.w. wie tijdens een volledige herstart(s) niet meer aan de start verschijnt wordt beoordeeld volgens punt 17.2 uit dit reglement. 17.4 Vanaf de eerste doorkomst (=volledige ronde gereden) volgt klassering van bovenaf overeenkomstig het aantal gereden ronden en vervolgens overeenkomstig de volgorde van doorkomst. 17.5 Zijn in dezelfde ronde meerdere deelnemers uitgevallen, dan wordt hun onderlinge resultaat bepaald aan de hand van de volgorde waarin zij voor het laatst de finishlijn passeerden. 17.6 Wie zwart krijgt, krijgt in de manches 0 punten en in de Kleine en Grote Finale de punten van de laatst mogelijke plaats van de aan de start verschenen deelnemers. Alle bestraffingen in de manches, A en B finale vinden tijdens of na afloop van die betreffende manche plaats door de (assistent) wedstrijdleider. 17.7 Wanneer er een rode vlag procedure is zonder herstart geldt de laatste doorkomst. De veroorzaker van de rode vlag krijgt punten als was de deelnemer in de ronde voor de laatste doorkomst voor de rode vlag procedure uitgevallen. 17.8 Indien minder dan 75% van het aantal volledige doorkomsten is verreden, volgt een herstart. 17.9 Wanneer een deelnemer met vier wielen buiten de baan komt treedt artikel 3.3. van het Algemeen Reglement in werking; 17.10 Indien er in de A/B finale meerdere deelnemers niet aan de start verschijnen, dan wordt hun onderlinge klassering bepaald aan de hand van het klassement na drie manches. 17.11 Indien er in de A/B finale meerdere deelnemers in de eerste ronde uitvallen, dan wordt hun onderlinge klassering bepaald aan de hand van het klassement na de drie manches, echter na toepassing van het geen gesteld onder punt 7. 17.12 In geval van een wijziging van de uitslag van een protest / technische nakeuring of beslissing van de WL/SC, schuiven de overigen op in de uitslag. In geval van een wijziging naar aanleiding van een ingediend technisch protest schuiven de overigen niet op. 17.13 Wanneer na drie manches meerdere deelnemers een gelijk aantal punten hebben, wordt de positie bepaald aan de hand van de hoogste klassering (zie artikel 18). Wanneer deze deelnemers dezelfde resultaten behaald hebben in de manches, wordt de klassering bepaald door de automatische loting van de computer, indien er niet gewerkt wordt met een computer wordt de klassering bepaald door loting (bv. briefjes trekken). Art. 18 EX AEQUO REGELING Indien meerdere deelnemers een gelijk aantal punten in de (eind)klassering hebben behaald, wordt het klassement als volgt bepaald: 1. naar het aantal behaalde eerste plaatsen 2. naar het aantal behaalde tweede plaatsen 3. naar het aantal behaalde derde plaatsen 4. naar het aantal behaalde ..nde plaatsen. 5. naar het behaalde resultaat in de “schrapwedstrijd” 6. naar het onderlinge resultaat in de 1e wedstrijd 7. naar het onderlinge resultaat in de 2e wedstrijd 8. naar het onderlinge resultaat in de 3e wedstrijd 9. naar het onderlinge resultaat in de 4e wedstrijd 10. naar het onderlinge resultaat in de 5e wedstrijd 11. naar het onderlinge resultaat in de 6e wedstrijd Art. 19. ROLKOOIREGLEMENT 19.1 De deelnemende voertuigen moeten zijn voorzien van een deugdelijk bevestigde, dubbele rolbeugel, incl. diagonale schoor overeenkomstig Annexe J, artikel 253, tekening 3 t/m 6 (samen met hun verbindingen rolkooi genoemd) zoals omschreven in de Annexe J, Hoofdstuk 8. Minimale eisen t.a.v. de rolbeugel: koudgetrokken, naadloze koolstofstalen buis van minimaal 38 x 2,5 mm. of 40 x 2 mm. Daksteunen en overige versterkingen kunnen worden aangebracht zoals afgebeeld in de Annexe J tekening 253 7 t/m 17. Voor de Standaardklasse en Toerwagenklasse geldt eveneens Annexe J Artikel 253 punt 8.2.2.2 en punt 8.2.2.3 Indien de breedte van het dak meer dan 50 cm bedraagt, moet een extra pijp in de lengterichting of diagonaal ter versteviging worden aangebracht. Wanneer de hartlijnen van de voorste dwarsverbinding van de rolkooi meer dan 100 cm. verwijderd zijn van de dwarsverbinding boven/schuin achter de deelnemer, moet een extra versteviging in de vorm van een kruis vanuit de hoeken gelast worden. In dat geval hoeft er geen versteviging in de lengterichting gemonteerd te worden. Het materiaal en de dikte van deze verstevigingen moet hetzelfde zijn als van de rolbeugel. Dit artikel geldt voor rolkooien geproduceerd vóór 1 januari 2008 en is geldig tot 1 januari 2014. Auto’s voorzien van een gecertificeerde rolkooi waarvan het certificaat is verstrekt vóór 01-01-2008 zullen vanaf 2014 uitsluitend nog toegelaten worden onder de volgende voorwaarden:  De rolkooi moet voorzien worden (door de erkende rolkooibouwer, die als producent staat vermeldt op het certificaat ) van een afsteuning in de zijrolbeugel Reglementen Sectie Autocross 2012 17 indien de maat “A” groter is dan 200 mm volgens tekening 253-15 en moet ook volgens deze tekening 253-15 worden uitgevoerd. De te gebruiken verstevigingsbuis moet minimaal een maat van 30 x 2 mm. hebben of van een wanddikte zijn als het certificaat aangeeft echter met een minimum van 1,5 mm.  Daar waar deze stang andere stangen kruist wordt geadviseerd dit knooppunt met 2 (twee) inzetstukken te verstevigen, gemaakt van gebogen metaal plaat met een U-vorm (tekening 253-34) waarvan de dikte niet minder dan 1.0 mm is. De einden van deze versteviging moeten echter wel liggen op een afstand vanaf de top van de hoek tussen 2x en 4x de diameter van de dikste van de te verbinden buizen.  De rolkooi moet voorzien zijn van een kruis in de hoofdrolbeugel. De te gebruiken versteviging moet minimaal van dezelfde maat en wanddikte zijn als het certificaat aangeeft, voor de hoofdrolbeugel.  Één van de diagonaal stangen van het kruis moet uit één geheel vervaardigd zijn.  Daar waar de diagonalen elkaar kruisen moet dit knooppunt met minimaal 2 (twee) inzetstukken zijn verstevigd gemaakt van gebogen metaal plaat met een U-vorm (tekening 253-34) waarvan de dikte niet minder dan 1.0 mm mag zijn. De einden van deze versteviging moeten liggen op een afstand vanaf de top van de hoek tussen 2x en 4x de diameter van de dikste van de te verbinden buizen. Vanaf 1 januari 2008 geldt artikel 279.5 artikel 253 van het FIA reglement voor alle rolkooien, die men zelf construeert. In het sectie reglement artikel 19.2 staan de minimale eisen voor de rolkooien. De specifieke eisen per klasse blijven gehandhaafd (bv. keverklasse en toerwagenklasse). Per 01-01-2012 zal de verwijzing naar art. 253 wijzigen naar art. 283. 19.2 (ARTIKEL 253.8 VEILIGHEIDSKOOI) 253.8.1 Algemeen Buizen mogen geen vloeistoffen of enige ander stof bevatten, en moeten recht zijn. De veiligheidskooi mag het in- of uitstappen van bestuurder niet overmatig hinderen. 253.8.2 Definities 253.8.2.1 – Veiligheidskooi: Een raamwerk bestaande uit meerdere buizen, geïnstalleerd in de cockpit en geplaatst dicht langs de carrosserie, ontworpen om de vervorming van de carrosserie te verminderen bij een botsing. 253.8.2.2 – Rolbeugel: Buisvormig raamwerk welke een beugel vormt met twee bevestigingspunten. 253.8.2.3 – Hoofdrolbeugel (tekening 253-1): Buisvormig raamwerk bestaande uit één stuk en vrijwel verticaal aangebracht dwars (maximale hoek +/- 100 ten opzichte van het verticaal) door het deelnemend voertuig direct achter de voorzittingen. 253.8.2.4 – Voorrolbeugel (tekening 253-1): Gelijk aan de hoofdrolbeugel, maar de vorm en plaats volgt de voorruit-stijlen en bovenrand van de voorruit. 253.8.2.5 – Zijrolbeugel (tekening 253-2): Buisvormig raamwerk bestaande uit één stuk en vrijwel verticaal aangebracht langs de linker- en/of rechterzijde van het deelnemend voertuig waarvan de voorste stijl de voorruitstijl volgt en waarvan de achterste stijl vrijwel verticaal is geplaatst direct achter de voorstoelen. 253.8.2.6 – Halve zijrolbeugel (tekening 253-3): Gelijk aan zijrol-beugel maar zonder de achterste stijl. 253.8.2.7 – Lengte verbindingsstang: Buis in vrijwel de lengterichting welke de bovenzijden van de voorrolbeugel en de hoofdrolbeugel verbindt. 253.8.2.8 Dwars verbindingsstang: Buis in vrijwel de dwarsrichting welke de bovenzijden van de halve zijrolbeugels of de zijrolbeugels verbindt. 253.8.2.9 Diagonale stang: Buis tussen: één van de bovenste hoeken van de hoofdrolbeugel, of één van de einden van een dwars verbindingsstang in het geval van een zijrolbeugel, en het onderste bevestigingspunt aan de tegenoverliggende zijde van rolbeugel. 253.8.2.11 – Kooi versteviging: Stang toegevoegd aan de veiligheidskooi om de sterkte te verbeteren. 253.8.2.12- Voetplaat: Plaat gelast aan het einde van een rolbeugel buis waardoor deze aan de carrosserie/chassis gelast en/of gebout kan worden, gewoonlijk op een versterkingsplaat. 253.8.2.13 – Versterkingsplaat: Metalen plaat, bevestigd aan de carrosserie/chassis onder de voetplaat van de rolbeugel om de belasting beter te verdelen in de carrosserie/chassis. 253.8.2.14 – Inzetstuk: Versteviging voor een bocht of een verbinding gemaakt van gebogen metaal plaat met een U-vorm (tekening 253- 34) waarvan de dikte niet minder dan 1.0 mm mag zijn. De einden van deze versteviging moeten liggen op een afstand vanaf de top van de hoek tussen 2x en 4x de diameter van de dikste van de te verbinden buizen. 253.8.3 Specificaties 253.8.3.1 Basis rolkooi De basis rolkooi moet worden samengesteld volgens een van de volgende methoden:  1 hoofdrolbeugel + 1 voorrolbeugel + 2 lengte verbindingsstangen + 2 achterafsteuningen + 6 voetplaten (tekening 253-1) of  2 zijrolbeugels + 2 dwars verbindingsstangen + 2 achterafsteuningen + 6 voetplaten (tekening 253-2) of  1 hoofdrolbeugel + 2 halve zijrolbeugels + 1 dwars verbindingsstang + 2 achterafsteuningen + 6 voetplaten (tekening 253-3).  Het verticale deel van de hoofdrolbeugel moet zich zo dicht mogelijk langs de binnencontour van de carrosserie bevinden. De voorste stijl van een voorrolbeugel of van een zijrolbeugel moet de voorruitstijlen volgen en mag slechts een bocht hebben met het onderste verticale deel. De verbindingen van de dwars verbindingsstangen aan de zijrolbeugels, de verbindingen van de lengte verbindingsstangen aan de voor- en hoofdrolbeugels, alsook de verbindingen van de halve zijrolbeu- Reglementen Sectie Autocross 2012 18 gels aan de hoofdrolbeugel moeten zijn geplaatst ter hoogte van het dak. De achterafsteuningen moeten worden aangebracht ter hoogte van het dak en nabij de bovenste bochten aan de buitenzijde van de hoofdrolbeugel, aan beide zijden van het deelnemend voertuig. Deze moeten een hoek maken van minimaal 30º met de verticaal, moeten naar achteren lopen, recht zijn en zo dicht mogelijk langs de binnenschermen van de carrosserie. 253.8.3.2 Ontwerp: Nadat de basis rolkooi is gedefinieerd, moet deze worden gecompleteerd met verplichte stangen en verstevigingen (zie artikel 253-8.3.2.1). 253. 8.3.2.1 Verplichte stangen en verstevigingen: 253.8.3.2.1.1 Diagonale stang: De kooi moet zijn uitgerust met 2 diagonale stangen in de hoofdrolbeugel zoals gedefinieerd door tekening 253-7. Stangen moeten recht zijn. De onderzijde van de diagonaal moet niet verder dan 100 mm vanaf de voetplaat samenkomen met de hoofdrolbeugel. (zie tekening 253-52 voor de meetmethode). De bovenzijde van de diagonaal moet niet verder dan 100 mm vanaf de verbinding met de achterafsteuning samenkomen met de hoofdrolbeugel, of niet verder dan 100 mm van zijn verbinding met de hoofdrolbeugel samenkomen met de achterafsteuning (zie tekening 253-52 voor de meetmethode). 253.8.3.2.1.2 Deurverstevigingen: Twee lengte stangen moet worden bevestigd aan beide zijden van het deelnemend voertuig overeenkomstig tekeningen 253-9, 253-10 of 253-11. De zijdelingse bescherming moet zich zo hoog mogelijk bevinden, maar het bovenste bevestigingspunt mag niet hoger worden geplaatst dan de halve hoogte van de deuropening, gemeten vanaf de onderzijde. Wanneer deze bovenste bevestigingspunten zich voor of achter de deuropening bevinden, geldt deze hoogte beperking ook voor de overeenkomstige kruising van de achterafsteuning en de deuropening. In het geval van deurverstevigingen in de vorm van een “X” (tekening 253-9) wordt aanbevolen dat de onderste bevestigingspunten van de kruisstangen direct aan de lengte verbindingsstang worden bevestigd en dat ten minste één deel van deze “X” een ononderbroken buis is. De bevestiging van de deurverstevigingen aan de raamstijlversteviging (tekening 253-15) is toegestaan. Voor de Junior, Standaard , Toerwagen en Keverklasse is het toegestaan om deze deurverstevigingen alleen aan de rijderszijde aan te brengen. 253.8.3.2.1.3Dak versteviging: Het bovenste gedeelte van de veiligheidskooi moet overeenstemmen met een van de tekeningen 253-12 of 253- 13. De verstevigingen mogen de bolling van het dak volgen. Uitsluitend in geval van tekening 253-12, is het toegestaan om slechts èèn diagonale verbindingsstang aan te brengen, maar de voorste aansluiting moet zich aan de bestuurderszijde bevinden. De uiteinden van de verstevigingen moeten zich minder dan 100 mm vanaf de verbinding tussen de rolbeugels en de verbindingsstangen bevinden (geldt niet voor de top van de V gevormd door verstevigingen in tekeningen 253-13) 253.8.3.2.1.4Raamstijl versteviging: Deze moet worden aangebracht aan beide zijden van de voorrolbeugel wanneer maat “A” groter is dan 200 mm (tekening 253-15). Deze versteviging mag worden gebogen op voorwaarde dat deze versteviging recht is in zijaanzicht en dat de buighoek niet groter is dan 20°. De bovenzijde moet zich niet verder dan 100 mm vanaf de verbinding tussen de voorrolbeugel (zijrolbeugel) en de lengte (dwars) verbindingsstang bevinden (zie tekening 253-52 voor de meetmethode). De onderzijde moet zich niet verder dan 100 mm vanaf de (voorste) voetplaat van de voorrolbeugel (zijrolbeugel) bevinden. 253.8.3.2.1.5Versteviging van bochten en verbindingen: De verbindingen tussen:  De diagonale verstevigingen van de hoofdrolbeugel,  De dakverstevigingen  De deurverstevigingen (configuratie van tekening 253- 9),  De deurverstevigingen en de raamstijlversteviging (tekening 253-15), moeten worden verstevigd door minimaal 2 inzetstukken in overeenstemming met artikel 253-8.2.13. 253.8.2.3 Minimum configuratie van de veiligheidskooi: De minimum configuratie van een rolkooi moet voldoen aan tekening 253-35C. 253.8.3.2.5 Aanvullende beperkingen: De veiligheidskooi mag in de lengterichting niet verder reiken dan de bevestigingspunten van de voorwielophanging en achterwielophanging elementen welke de verticale lasten dragen (veren en schokbrekers). Aanvullende verstevigingen welke deze grenzen overschrijden zijn toegestaan tussen de veiligheidskooi en de bevestigingspunten van de achter stabilisatorstang aan de carrosserie. Elk van deze bevestigingspunten mag door middel van een enkele buis, met de afmeting 30 x 1.5 mm, met de veiligheidskooi worden verbonden. De aanwezige verstevigingen van de rolkooi in de deuropening moet voldoen aan de volgende criteria (tekening 253-49): Maat A moet minimaal 300 mm zijn. Maat B mag maximaal 250 mm zijn. Maat C mag maximaal 300 mm zijn. Maat E mag niet groter zijn dan de halve hoogte van de deuropening (H). 253.8.3.2.6 Bevestiging van rolkooien aan de carrosserie/chassis: Minimum bevestigingspunten zijn:  1 voor iedere stijl van de voorrolbeugel;  1 voor iedere stijl van de zijrolbeugel of halve zijrolbeugels;  1 voor iedere stijl van de hoofdrolbeugel;  1 voor iedere stijl van de achterafsteuning. Daar waar nodig, mag de zekeringkast worden verplaatst om een rolkooi te kunnen plaatsen. Bevestigingspunten van de voor- hoofd- zijrolbeugels of halve zijrolbeugels: Iedere bevestigingsplaat moet een verstevigingplaat bevatten met een dikte van tenminste 3 mm. Iedere bevestigingsplaat moeten worden bevestigd met ten- Reglementen Sectie Autocross 2012 19 minste 3 bouten op een stalen verstevigingplaat van tenminste 3 mm dikte, met een oppervlakte van minimaal 120 cm², welke aan de carrosserie is vast gelast. Het contactvlak tussen de verstevigingsplaat en de carrosserie moet 120 cm² zijn. Voorbeelden hiervan worden getoond in tekeningen 253-50 tot 253-56. Voor tekeningen 253-50 en 253-52 hoeft de voetplaat niet noodzakelijkerwijs aan de carrosserie vast gelast te worden. De te gebruiken bouten moeten tenminste M8 diameter en minimaal ISO klasse 8.8 of beter zijn. Moeren moeten zelfborgend zijn of voorzien van borgringen. Bevestigingspunten van de achter-afsteuningen: Iedere achterafsteuning moet worden bevestigd met tenminste 2 M8-bouten, met verstevigingplaten met een oppervlakte van tenminste 60 cm² (tekening 253- 57) of vastgezet met een enkele bout belast op dubbelafschuiving, op voorwaarde dat deze van voldoende afmeting en sterkte is (zie tekening 253-58), en op voorwaarde dat in de achterafsteuning een bus gelast is. Dit zijn minimum vereisten. In aanvulling op deze eisen mogen meer bouten worden gebruikt of de stijlen van de rolbeugel mogen direct op de verstevigingplaten worden gelast. Keverklasse: de stijlen van de rolbeugel mogen direct op de hoek of kokerprofiel (art 25.1) worden gelast. Sprinters: de stijlen van de rolbeugel moeten op de onderste dwarsverbindingbuis aan het chassis gelast worden en integraal deel uitmaken van het chassis. 253.8.3.3 Materiaal specificaties Alleen buizen met een ronde doorsnede zijn toegestaan. Specificaties voor de te gebruiken buis: Materiaal Minimale treksterkte Minimum Afmetingen in (mm) Gebruik Koudgetrokken naadloos ongelegeerd (zie hieronder) koolstof staal met een maximum van 0.3% koolstof 350 N/mm2 45 x 2.5 (1.75” x 0.095”) of 50 x 2.0 (2.0” x 0.083”) Hoofdrolbeugel of zijrolbeugel overeenkomstig de constructie 38 x 2.5 (1.5” x 0.095”) of 40 x 2.0 (1.6” x 0.083”) Halve zijrolbeugels en andere delen van de veiligheidskooi Noot: Voor ongelegeerd staal is het maximum gehalte aan toevoegingen voor mangaan 1,7% en voor andere elementen 0,6%. Bij het kiezen van de staalkwaliteit moet gelet worden op goede trekeigenschappen en voldoende lasbaarheid. Het buigen van de buizen moet koud gebeuren en de radius van de hartlijn van de bocht moet tenminste 3 maal de buisdiameter bedragen. Wanneer de buis tijdens het buigen ovaal wordt, moet de verhouding van de kleinste diameter tot de grootste diameter 0,9 of groter zijn. De oppervlakte ter hoogte van de bochten moet glad en vlak zijn, zonder scheuren of plooien. 253.8.3.4 Aanwijzingen voor het lassen: Deze moeten worden uitgevoerd over de gehele omtrek van de buis. Alle lassen moeten van een zo goed mogelijke kwaliteit zijn, volledig doorgelast en bij voorkeur door gebruik van gasbeschermd booglassen. Ofschoon een goed uitziende las niet direct een garantie is voor de kwaliteit, zijn slecht uitziende lassen nooit een teken van goed vakmanschap. Indien warmte behandeld staal wordt gebruikt moeten de speciale instructies van de fabrikanten gevolgd worden (speciale elektroden, gasbeschermd lassen). Art. 20. AANVULLENDE EISEN WAARAAN ALLE VOERTUIGEN MOETEN VOLDOEN 20.1 Alle deelnemende voertuigen moeten minimaal voorzien zijn van ‘n vierpunts veiligheidsgordel met geldig FIA keurmerk, zie Annexe J art 253.6.1. De gordel moet op vier afzonderlijke punten worden vastgezet volgens voorschrift en tekeningen in FIA zie annexe J art. 253.6.2 en de gordel moet geometrisch gemonteerd zijn zoals tekening 253.61. 20.2 Het uitlaatgeluid mag ten hoogste 100dB(A) bedragen, gemeten met de geluidsdrukmeter geplaatst op de stand A en “Slow” onder een hoek van 45 graden en op 50 cm. afstand van de uitlaatopening terwijl de motor 4500 t.p.m. draait. Deelnemende voertuigen waarbij tijdens de technische keuring voorafgaande aan de wedstrijd het geluid is gemeten en akkoord bevonden, worden, wanneer bij nacontrole de bovenstaande norm wordt overschreden, uit de uitslag genomen. Teneinde goede controle mogelijk te maken moet het laatste deel van de uitlaat horizontaal lopen. 20.3 De deelnemende voertuigen moeten voorzien zijn van een gescheiden remsysteem. De remwerking mag op geen enkel wiel uitschakelbaar zijn. Een eventuele remdrukverdeler mag zich niet in het bestuurderscompartiment bevinden. Bij controle moeten alle 4 de wielen blokkeren. Reglementen Sectie Autocross 2012 20 20.4 De gasklep moet gesloten worden door een veer. 20.5 Sierlijsten, wieldoppen, koplampen, clignoteurs, ruiten, achterlichten, stuurslotinrichting en al het glas moeten verwijderd zijn, evenals onnodige brandbare onderdelen zoals bekleding. 20.6 Het gebruik van kettingen, dubbellucht en voorwerpen op of in de banden is niet toegestaan. 20.7 Aan de bestuurderszijde(n) en aan de voorzijde moet een polycarbonaat raam of een andere doorzichtige constructie van bijv. deugdelijk 3 mm. gaaswerk met max. openingen van 4 cm zodanig gemonteerd zijn of een raamnet zodat nimmer een hand of arm naar buiten gestoken kan worden. Zulks op straffe van artikel 31.C. Het afplakken van voorgaande is toegestaan tot 25% en mag nimmer het gezichtsveld belemmeren. Deze constructie moet zowel van binnen als van buitenaf te openen zijn. De instapopening aan bestuurderszijde moet volledig afgesloten zijn d.m.v. een passend raamnet of gaaswerk. Getint polycarbonaat waardoorheen de bestuurder onzichtbaar is, is niet toegestaan. 20.8 Het motorcompartiment moet middels een metalen gesloten wand van minimaal 1 mm dikte volledig van het bestuurderscompartiment (= de ruimte tussen schutbord en hoofd rolbeugel) afgescheiden worden. Zaken als koelers en/of accu’s, benzinetanks of andere reservoirs, evenals benzinepompen en/of filters, mogen zich nimmer in het bestuurderscompartiment bevinden en moeten er middels een metalen schot van worden afgeschermd. Maximale opening tussen metalen schot en binnencontouren auto is 5 cm. Iedere directe of indirecte ontluchting moet voorzien zijn van een opvangtankje. Er moet een extra beveiliging aanwezig zijn op alle leidingen om risico’s van beschadiging (stenen, corrosie, breuk van mechanische delen enz.) tegen te gaan. Bovendien moeten de brandstofleidingen die zich in het bestuurderscompartiment (= de ruimte tussen schutbord en hoofd rolbeugel) bevinden van metaal zijn vervaardigd of een metalen beschermlaag hebben. 20.9 Het startnummer met zwarte cijfers van tenminste 20 cm. hoogte, moet duidelijk aan beide zijden op een witte, ondoorzichtige ondergrond met afmetingen van 20 cm (hoogte) en 8 cm (breedte) per cijfer worden aangebracht.. Het startnummer moet zijn aangebracht aan de achterzijde van de hoofdrolbeugel achter de bestuurdersstoel voor de sprintklassen zoals getekend in tekening BSAC-290-5 en in de overige klassen achter de hoofdbeugel achter de bestuurdersstoel op het dak. Het startnummer moet onmiddellijk voor de start van de wedstrijden aan beide zijden duidelijk zichtbaar zijn aangebracht op een van ronde hoeken voorziene enkele plaat die nimmer gevaar kan opleveren voor anderen of de deelnemer zelf. Tevens moet aan de voorzijde van het deelnemend voertuig het startnummer worden aangebracht ter grootte van minimaal 10 x 5 cm. 20.10 Onnodig uitstekende delen, zowel binnen als buiten het deelnemend voertuig zullen moeten worden verwijderd. De evt. afscherming van zowel voor-, zijen achterkant mag nooit buiten de wielen steken en moet worden voorzien van ronde hoeken met een afrondingsstraal van ca. 10cm. 20.11 Het is verboden om losse delen of ballast in de cabine of op het deelnemend voertuig mee te voeren tijdens de manches / finales. 20.12 De bestuurdersstoel moet stevig vastgezet zijn (zie tekening BSAC-290-6 bevestiging minimaal A+B) en voorzien zijn van een hoofdsteun. Indien de bestuurdersstoel voorzien is van een verstelbare hoofdsteun moet de verstelling vastgezet zijn. De hoofdsteun van alle stoelen moet gemonteerd worden volgens tekening BSAC-290-6 met name punt C. Indien een kunststof kuipstoel is gemonteerd, mag deze geen verstelbare rugleuning hebben en moet deze middels een metalen raamwerk,(buismateriaal voor het stoelframe minimaal 20 mm volgens tekening BSAC-290-6) dat de gehele stoel inclusief hoofdsteun omsluit, op minimaal vijf punten bevestigd worden (bevestiging minimaal A+B+C zie tekening BSAC-290-6). De hoofdsteun moet van boven over de volledige breedte van het stoelframe een bevestigingspunt bevatten (zie bovenaanzicht tekening 290-6 punt C). Een stoel met een geldige FIA keur moet op vier plaatsen gemonteerd worden (zie tekening BSAC-290-6 bevestiging minimaal A + B) 20.13 De hoofdstroomschakelaar moet duidelijk worden aangegeven door middel van een sticker met daarop een bliksemschicht en zowel van binnen als van buiten bediend kunnen worden. De buitenbediening zal op het lage gedeelte van het voorraam binnen de contouren van het deelnemend voertuig gemonteerd zijn en de sticker zal binnen een straal van 5 cm. van de bediening gemonteerd zijn. (zie tekening BSAC-290-7) 20.14 De brandstoftank(en) moet(en) op een afdoend beveiligde plaats zijn opgesteld en moet(en) vast zijn met het deelnemend voertuig. De tank(en) mag/mogen zich niet in het bestuurderscompartiment (= de ruimte tussen schutbord hoofd rolbeugel) bevinden, en moet(en) daarvan gescheiden zijn door een brandscherm. De totale inhoud van de gezamenlijke tanken mag de 20 liter niet te boven gaan. De brandstoftank(en) moet(en) of FIA goedgekeurd zijn (met bijhorend certificaat) of in metaal te worden uitgevoerd en voorzien zijn van een degelijke sluiting en ontluchting naar beneden. De ontluchtingsleiding moet voorzien zijn van een terugslagklep. Uit milieuoverwegingen mag als koelmiddel alleen water of het milieuvriendelijke Mono Propyleen Glycol gebruikt worden. 20.15 Als brandstof voor de deelnemende voertuigen mag alleen de in Nederland langs de openbare weg verkrijgbare handelsbrandstof voor motorvoertuigen worden gebruikt (met uitzondering van auto’s die voldoen aan het FIA Reglement 279). De organisator heeft het recht deelnemers te verplichten ge- Reglementen Sectie Autocross 2012 21 bruik te maken van door de organisator beschikbaar gestelde brandstof (met uitzondering van auto’s die voldoen aan het FIA Reglement 279). Per evenement zal de methode van controleren nader bekend gemaakt worden. Tegen de door de TC gehanteerde methode van brandstofcontrole is geen protest mogelijk. Voertuigen uitgerust met een elektrische en/of hybride of andere alternatieve krachtbron zijn niet toegestaan. 20.16 Deelnemende voertuigen met de aandrijving op meer dan twee wielen worden uitsluitend in de Toerwagen- en Superklasse toegestaan. Indien de tussenas of ketting zich in het bestuurderscompartiment (= de ruimte tussen schutbord en hoofd rolbeugel) bevindt, moet deze door een metalen afdekplaat van 3 mm dikte afgeschermd worden. Bovendien moet deze tussenas aan weerszijden van alle kruiskoppelingen middels een nauw sluitende cirkel of U-vormig profiel met minimale afmetingen van 15 x 5 mm., deugdelijk aan het chassis of het frame bevestigd zijn. 20.17 Bij alle deelnemende voertuigen moet het bestuurderscompartiment (= de ruimte tussen schutbord en hoofd rolbeugel) van een dichte metalen bodem en dak voorzien zijn welke d.m.v. schetsplaatjes deugdelijk aan bodem- en dakconstructie gemonteerd zijn. Minimale dikte staal: 0,8 mm., aluminium 1,8 mm. In de bodem zullen maximaal 2 gaten met een doorsnede van 6 cm. aanwezig mogen zijn. Eigenbouw auto’s moeten 2 dwarsverbindingen van 30/30 of ø 30 hebben waarop de stoel bevestigd is. Daarnaast moet voor en achter de stoel nog een extra dwarsverbinding gemonteerd zijn waarop de bodemplaat is bevestigd. 20.18 In alle klassen is een normaal functionerende achteruitversnelling verplicht. 20.19 De deelnemende voertuigen moeten aan voor- en achterzijde voorzien zijn van een sleepoog/lus met een minimale binnendiameter van 6 cm. 20.20 Een stoflicht met zowel links als rechts hiervan een remlicht is verplicht voor alle klassen. Deze lichten (type mistlamp) met elk een oppervlakte van tenminste 60 cm2 waarbij de zijkanten niet worden meegeteld, moeten op een hoogte geplaatst zijn van minimaal 115 cm en maximaal 150 cm boven de grond en voorzien zijn van minimaal een 21W lamp of een lampunit met minimaal 40 LED’s. Ook met een oppervlakte van tenminste 60 cm2. Als er een spoiler gemonteerd is, moeten de stoflampen en remlichten onder in de spoiler of op het achterrek gemonteerd zijn. Zodra het deelnemend voertuig zich op de baan bevindt, moet het stoflicht branden. Dat op straffe van artikel 31.C. Dit stoflicht moet ook blijven branden wanneer de deelnemer om welke reden dan ook, op de baan uitvalt. Dit stoflicht moet daarom buiten de hoofdstroomschakelaar om, aan en uitgezet kunnen worden. Het zicht op de remlichten en het stoflicht mag nimmer belemmerd worden door spoilers, carburateurs of carrosseriedelen e.d. 20.21 Deelnemende voertuigen en/of deelnemers die voldoen aan de terzake relevante FIA reglementen, zijn automatisch vrijgesteld van alle punten binnen het KNAF reglement die in strijd zijn met de FIA regelgeving. Uitzondering hierop vormen de ruiten die te allen tijde verwijderd moeten worden. Het betreffende deelnemend voertuig moet desondanks aan het door de FIA bepaalde minimum gewicht voldoen. Op verzoek van de daartoe bevoegde officials is de deelnemer verplicht het voorgaande aan te tonen door middel van overleggen FIA wagenpaspoort. Uitzondering hierop vormen de banden (banden vrij) en de ruiten, indien de ruiten van glas zijn moeten deze te allen tijde worden verwijderd. 20.22 Cabriolet is niet toegestaan. Alleen toegestaan zijn: deelnemende voertuigen die geleverd worden als coach, sedan en coupé. 20.23 De stuurkolom moet zijn voorzien van een schuifstuk of vervormbaar onderdeel welke in geval van een botsing de lengteverandering van 50 mm op kan nemen en moet afkomstig zijn van een in serie geproduceerd voertuig. Uitgezonderd zijn de deelnemende voertuigen welke zijn voorzien van 2 of meer kruiskoppelingen in de stuurkolom of door middel van een kettingoverbrenging in twee aan elkaar parallel lopende assen in de stuurkolom die hetzelfde doel bewerkstelligen. 20.24 De TC controleert bij de keuring of het hekje goed bevestigd en gesloten is bij de start. Bij de eerste keer open tijdens de wedstrijd ontvangt de deelnemer een officiële waarschuwing (conform artikel 31.c.). Bij herhaling volgt een straf conform artikel 31.a. 20.25 Tijdens de wedstrijd is elke vorm en mogelijkheid van draadloze data overdracht (telemetrie) en/of draadloze gesproken communicatie door de deelnemer van en naar anderen verboden. Onder telemetrie wordt verstaan: het versturen van elektronische data van de auto naar een vast station naast de baan via de ether. Het gebruik van elke vorm van telemetrie is niet toegestaan. Wel toegestaan is het gebruik van datalogging als omschreven door de CIK/FIA. Het uitlezen van deze gegevens op de baan, in de pit of in het Parc Fermé is uitsluitend toegestaan met de in de auto gemonteerde display. Het overbrengen van deze gegevens naar een vast station (laptop, computer, printer, beeldscherm, e.d.) is alleen toegestaan in het rennerskwartier. Iedere vorm van radio- en/of telecommunicatie met een deelnemer, wanneer deze zich op de baan bevindt is verboden. Bij constatering volgt art. 31A of 31.B Art. 21 VEILIGHEID BESTUURDER Voor elke bestuurder gelden de volgende verplichtingen: 21.1 De deelnemer moet een goed vastgemaakte helm (in goede toestand) dragen die is voorzien van het (leesbare) ECE 2205 keurmerk of hoger, of een FIAgoedgekeurde helm volgens de FIA Technische lijst 25. (Eventueel aanwezige luidsprekers en/of mi- Reglementen Sectie Autocross 2012 22 crofoon moeten verwijderd worden conform FIA CSI Appendix “L”). 21.2 Tijdens NK wedstrijden moeten alle deelnemers een goedgekeurde FIA (FIA lijst 27 standaard 8856-2000) overall dragen. 21.3 De deelnemer moet op regionaal / clubniveau een overall dragen met aantoonbaar minimaal de norm EN 531 (wordt in de toekomst vervangen door EN ISO11612) of Proban met vermelding van EN 531 (wordt in de toekomst vervangen door EN ISO11612) of Nomex II of III. 21.4 Sterk aanbevolen ondergoed volgens FIA 8856-2000 Standaard. 21.5 Aandachtpunt voor de aanschaf van schoenen en handschoenen, dat deze ook van brandwerend / – vertragend materiaal zijn gemaakt. 21.6 De deelnemer moet een gezichtsscherm of stofbril dragen voor het geval een gat in de afscherming geslagen wordt. 21.7 De deelnemer moet een nekband dragen met aantoonbaar label Nomex III. 21.8 Het gebruik van een Frontal Head Restraint (HANS) is toegestaan (en aanbevolen) mits de hierbij horende helm, veiligheidsgordels, veiligheidsgordelbevestiging en bestuurderstoel hiervoor volgens de voorschriften (FIA Appendix “L” Hoofdstuk III artikel 3 , te vinden op www.fia.com) aan voldoen. Art. 22 KLASSE-INDELING 22.1.1 Ten aanzien van de toepassing van een turbo, compressor en roterende zuigermotor geldt een vermenigvuldigingsfactor van 1.4. Vanaf 2014 geldt een vermenigvuldigingsfactor van 1.7 (FIA Reglement) 22.1.2 Ten aanzien van de reglementair voorgeschreven maximum cilinderinhoud is een tolerantie toegestaan van (+) 1,5 %. Geldt alleen voor de klassen waarin een max. cilinderinhoud is aangegeven. 22.1.3 Definitie motor: zie Annexe J art 251. Art. 23 EISEN DIVISIE A EN DIVISIE V Divisie A = achterwiel aandrijving Divisie V = Voorwiel aandrijving. Indien er minder dan 15 auto’s per Divisie bij de registratie – voor het NK- zijn kunnen de twee Divisies samengevoegd worden tot één Divisie. (Dit artikel wordt na de 3e NK in 2012 geëvalueerd).  Toegelaten worden alleen die deelnemende voertuigen die direct en zonder aanpassingen voldoen aan artikel 23.  Een geoorloofde wijziging mag nooit een niet geoorloofde wijziging tot gevolg hebben  De deelnemer moet aan nemen dat uitsluitend een specifiek toegestane wijziging geoorloofd is en alle andere wijzigingen verboden zijn.  Indien in deze klasse wordt deelgenomen met een deelnemend voertuig dat niet aan dit reglement voldoet, wordt de deelnemer verplicht gedurende de rest van het lopende seizoen in de Toerwagenklasse uit te komen.  Alle niet speciaal in dit reglement genoemde delen of onderdelen moeten standaard en onbewerkt blijven.  Naast de bepalingen in Artikel 20 is het onderstaande van toepassing: 23.1 MOTOR a. De maximale cilinderinhoud mag niet meer dan 2000 cc bedragen. Het raakvlak tussen motorblok en cilinderkop mag ongelimiteerd gevlakt worden. b. De motor moet op de originele plaats aangebracht worden middels de originele bevestigingen. Het is toegestaan de motorophanging te verstevigen. c. Deelnemende voertuigen met motoren voorzien van enige vorm van drukvulling zijn niet toegestaan. d. De oliehuishouding van de motor moet standaard zijn, maar mag aangevuld worden met een oliekoeler. e. Het uitlaatsysteem is vrij na het standaard uitlaatspruitstuk. f. Het inductie systeem is vrij tot het standaard gasklephuis. g. De startmotor moet te allen tijde aanwezig zijn en op elk moment in werking gesteld kunnen worden. h. De ECU en kabelboom zijn vrij. i. Motor en versnellingsbak moeten bij de originele carrosserie horen. j. De versnellingsbak, differentieel en het schakelmechanisme moet origineel en standaard zijn en er is geen enkele vorm van sper toegestaan. k. De koppelingsplaat is vrij, het aantal moet hetzelfde zijn als standaard. 23.2. CARROSSERIE/WIELOPHANGING/ STUURINRICHTING/KOELING a. Van spatborden mag niet meer worden weggehaald dan 5 cm. breder dan voor de veerweg van de binnenzijde van de band benodigd is. b. Het is toegestaan om de wielophanging te verstevigen. c. De deuren, waaronder tevens begrepen eventuele derde of vijfde deuren waarmee de auto van fabriekswege is uitgerust, mogen niet verwijderd worden. De deur aan de bestuurderszijde mag worden dichtgelast en moet, indien dichtgelast, worden aangepast conform artikel 26.2, met dien verstande dat de originele deur als uitgangspunt moet blijven dienen. Op heuphoogte aan de bestuurderszijde moet een dwarspijp in de lengterichting van de deur bevestigd worden welke van dezelfde kwaliteit en diameter is als de kooiconstructie (zie Annexe J tekening 253-7). d. Buiten en binnen bumpers mogen niet verstevigd of verwijderd worden. e. Uitwendige bescherming van de carrosserie is niet toegestaan, inwendige verstevigingen wel. Als de binnen en buitenbumper gedemonteerd zijn, mogen alleen de inwendige verstevigingen zichtbaar zijn. f. Alle lampen moeten verwijderd worden, waarbij de dan ontstane openingen minimaal dichtgemaakt moeten worden met gaas met een maaswijdte zoals is omschreven in art. 25.3. g. Stuurhuis en overbrenging, wielophanging en wiellocatie moeten standaard zijn. Het stuur en de stuurstang naar het stuurhuis zijn vrij met inachtneming van art. Reglementen Sectie Autocross 2012 23 20.23. Geen spoor- of wielverbreders. Spoorstangen mogen verzwaard worden. h. Er mag een grotere radiateur aangebracht worden. Indien de radiateur verplaatst wordt naar buiten het motorcompartiment, mag deze uitsluitend geplaatst worden buiten het bestuurderscompartiment (zie artikel 20.8) en moeten leidingen en koelers afgeschermd worden middels een gesloten metalen plaat tot minimaal de bovenzijde van de koeler en tevens d.m.v. een horizontale plaat over en ter grootte van de koeler en reservoir. Rekening houdend het hiervoor vermelde, is de plaats en wijze van koeling van de radiateur vrij. i. Spiegels: buitenspiegels zijn niet toegestaan. 23.3 OVERIGE a. De bestuurdersstoel mag vervangen worden conform art. 20.12. b. Auto’s waarbij de rolkooi op het frame of chassis is gelast en integraal deel uitmaakt van het chassis zijn niet toegestaan. (bijvoorbeeld buggy’s, formuleraceauto’s) Art. 24 EISEN TOERWAGEN KLASSE 24.1. a. Toegelaten zijn alle door de officiële Nederlandse importeur standaard en in normale serie geleverde auto’s, met een minimum registratie van 500 stuks en met een maximaal kentekengewicht van 1500 kg. b. De originele carrosserie moet compleet behouden blijven met uitzondering van de veranderingen die vallen onder artikel 24.12 en tekening BSAC 293.  Side Skirts zoals genoemd in artikel 24.5 mogen door middel van een buis van of een koker van 25 x 2 mm aan de binnenzijde worden verstevigd, mits dit aan de buitenzijde niet zichtbaar is.  Een eventuele zijbeugel langs de dorpel moet in de spoiler of Side Skirts zoals in artikel 24.5 omschreven weggewerkt worden en mag van buitenaf niet zichtbaar zijn.  De carrosserie mag op geen enkele manier verlengd, ingekort, verbreed of versmald worden, Met uitzondering van de toegestane bepalingen in artikel 24.6.  Daar waar de carrosserie aangepast moet worden i.v.m. het ombouwen naar vierwielaandrijving, het monteren van een andere motor of versnellingsbak, moet dit geschieden binnen de afmetingen zoals tekening BSAC-292 laat zien.  Voor auto’s met een chassis (bijvoorbeeld Kever) behoren de voor en de achteras tot het chassis (bij de Kever bedoelen we de torsieassen). Samen met hun opbouw vormen ze de carrosserie. c. De deuren, waaronder tevens begrepen de eventuele derde of vijfde deur, waarmee de auto van fabriekswege is uitgerust mogen niet verwijderd worden. De deur aan de bestuurderszijde mag worden dichtgelast en moet, indien dichtgelast, worden aangepast conform artikel 26.2, met dien verstande dat de originele deur als uitgangspunt moet blijven dienen. Aan de bestuurderszijde moet op heuphoogte een dwarspijp in de lengterichting van de deur bevestigd worden welke van dezelfde kwaliteit en diameter is als de kooiconstructie (zie tekening BSAC-253-7). d. Het is toegestaan de motor- en wielophanging te verstevigen. e. Uitwendige versteviging van de carrosserie is niet toegestaan, inwendige versteviging wel. 24.2 Bumpers moeten compleet behouden blijven en moeten met de originele steunen op de originele manier bevestigd worden. Buitenbumper mag met maximaal 4 bouten M8 aan de binnenbumper gemonteerd worden. Ter ondersteuning mag 1 carrosserie-ring M8 per bout gebruikt worden. 24.3 Alle lampen moeten verwijderd worden, waarbij de dan ontstane openingen minimaal dichtgemaakt moeten worden met 3 mm gaaswerk met maximale openingen van 4 mm. 24.4 Het is toegestaan spoilers, side skirts, e.d. aan te brengen; mits deze binnen de contouren van de carrosserie blijven die ontstaan zijn na de verbreding (Zie tekening BSAC-291 A/B/C). 24.5 De koeler en de plaats van de koeler zijn vrij mits deze voldoen aan artikel 20.8. Ten behoeve van de aan- en afvoer van koellucht mogen er in de carrosserie openingen worden gemaakt. De totale oppervlakte van deze openingen mag nimmer meer zijn dan 2400 cm2 , alleen wanneer dit geen verzwakking van de constructie ten gevolg heeft en er geen delen welke een dragende functie hebben worden verwijderd. Op de motorkap mag t.b.v. afvoer van koellucht een rooster aangebracht worden ter hoogte van de voorruit, welke een maximale hoogte mag hebben van 6 cm vanaf de motorkap gemeten. 24.6 De spatborden mogen aangepast worden. Ten opzichte van de originele spatbordrand mag rondom maximaal 10 cm weggehaald worden. Als de bumperrand binnen de 10 cm valt mag de bumper aangepast worden om de maximale uitsparen te maken (zie tekening BSAC 293). Echter als een deur binnen de 10 cm valt mag de deur niet aangepast worden. Maximaal mag de spatbordrand 15 cm verbreed worden. Van het binnenscherm mag naar binnen toe 15 cm weggehaald worden ten opzichte van de originele spatbordrand. Het restant van het spatbord moet van originele afkomst zijn. Enkel de verbreding mag van een andere samenstelling zijn. De ontstane openingen in het binnenscherm moeten dicht gemaakt worden met metaal en rondom afgelast worden. 24.7 Het volledige interieur is vrij en mag dus verwijderd worden. Dit betreft alleen de gemonteerde interieurdelen, gelaste delen moeten behouden blijven. Onnodige brandbare delen moeten verwijderd worden. De bestuurdersstoel moet zich compleet links of rechts van de lengteas van het deelnemend voertuig bevinden. Originele stoel bevestigingsrails welke gelast zijn, als ook scherp uitstekende plaat- Reglementen Sectie Autocross 2012 24 werkdelen welke een gevaar opleveren voor de bestuurder moeten verwijderd worden. 24.8 De motor is vrij mits het merk en het cilinderaantal corresponderen met de carrosserie. Indien de motor verplaatst c.q. gedraaid wordt, moet de motor in zijn originele compartiment blijven conform Annexe J Artikel 251 2 2.3.8. Het monteren van een tweede motor of meer is niet toegestaan. Met motor wordt bedoeld Annexe J Art. 251 2.3.3. 24.9 Met motorblok wordt bedoeld de krukaskast en cilinders. 24.10 Motorruimte: de ruimte die wordt bepaald door de dichtstbijzijnde structurele wand die de motor omgeeft. 24.11 Het originele schutbord moet behouden blijven en mag alleen toegankelijk gemaakt worden voor doorvoer van slangen, koelbuizen, uitlaat e.d. Ten behoeve van de toegankelijkheid van mechanische componenten mag er in het schutbord een demontabele plaat van het originele schutbord materiaal gemaakt worden van maximaal 55x50cm mits deze deugdelijk bevestigd is. 24.12 De wielophanging is vrij, met dien verstande dat de originele ophangpunten behouden blijven. De bevestigingspunten mogen ook gebruikt worden om een subframe te maken waaraan draagarmen gemonteerd kunnen worden. Het aantal hiervan te gebruiken ophangpunten is vrij. Ter controle hiervan zal te allen tijde de originele ophanging of subframe weer gemonteerd moeten kunnen worden zonder slijpwerkzaamheden. Er mogen geen nieuwe ophangpunten van draagarmen of schokdempers aan de carrosserie gecreëerd worden. Aan het nieuw ontstane subframe mag ter versteviging wel een demontabele bevestiging naar de carrosserie gemaakt worden. 24.13 Onder wielophanging wordt alles verstaan wat vanaf de carrosserie of standaard subframe naar het wiel toegaat. Schokbrekers zijn zowel in soort als aantal vrij. Hier geldt dat te allen tijde de originele schokbrekers weer gemonteerd moeten kunnen worden. Men mag dus wel willekeurige ophangpunten aan het nieuw ontstane subframe maken. De wielmaat c.q. bandenmaat is vrij, mits de wielen NIET buiten de contouren (volgens artikel 24.7) van de carrosserie uitsteken in hun normale rechtuit positie. 24.14 De gehele aandrijving is vrij. 24.15 De uitlaat is vrij, met dien verstande dat deze binnen c.q. onder het deelnemend voertuig blijft en aan de achterzijde of zijkant onder het brandschot van het deelnemend voertuig horizontaal eindigt. De uitlaat mag nimmer via een voorportier het deelnemend voertuig verlaten. De uitlaat mag niet door de bestuurderscompartiment (is de ruimte tussen schutbord en achterste rolbeugel) lopen. Art. 25 EISEN KEVERKLASSE 1600 25.1 In deze klasse zijn alle deelnemende voertuigen voorzien van een originele stalen VW Kever carrosserie met standaard chassis en originele bodemplaat, incl. de bevestigingsgaten waarop de carrosserie gemonteerd is geweest. Op de bodemplaat moet minimaal een stalen hoekprofiel van 50/50/4 mm of een kokerprofiel van 50/50/2 mm dik gemonteerd worden waarop de rolkooi bevestigd moet worden. Ter hoogte van het midden van het deelnemend voertuig moet een dwarspijp, ook wel instapbuis genoemd, in de lengterichting van de deur bevestigd worden die aan dezelfde materiaaleisen moet voldoen als de kooiconstructie (zie Annexe J tekening 253.7). 25.2 Alleen ten behoeve van de motorophanging mag het chassis aangepast worden. Het is toegestaan de voorzijde tot aan de vooras in te korten en ook motor- c.q. radiateurbescherming is toegestaan, mits het silhouet van het deelnemend voertuig behouden blijft. Indien de portieren worden verwijderd, moet vervangend metaal van minimaal 1,5 mm. dik gebruikt worden. Het dak en de zij-achterkant moet origineel blijven. Het achterraamroostertje mag vervallen. De maximale cilinderinhoud is 1600cc, evenals vier cilinders. De motor moet op de originele plaats gemonteerd zijn. 25.3 De motor moet afgeschermd worden door onbrandbaar materiaal, zie artikel 20.8. 25.4 De koeling is vrij, mag dus aangepast worden. 25.5 Carburateur: Maximaal één 40 mm. gasklepdiameter en doorlaat (geen gasschuif). Benzine-injectie en drukvulling zijn verboden. 25.6 Het verlagen van de carrosserie is toegestaan. De instapopening aan beide zijden moet een afmeting hebben van 45 cm hoog en 75 cm breed. De hoogte van het bestuurderscompartiment (= de ruimte tussen schutbord en achterste rolbeugel) van vloer tot dak minimaal 95 cm zijn ter hoogte van de bestuurdersplaats, echter de minimale ruimte tussen helm en dakplaat moet 5 cm zijn. 25.7 De deelnemende voertuigen moeten voorzien zijn van een gescheiden remsysteem. De remwerking mag op geen enkele wijze uitschakelbaar zijn. 25.8 De vooras moet geheel origineel blijven (ook het materiaal) met uitzondering van het veerpakket in de vooras waarvan het aantal veren vrij is. Er mag een torsieasversteller gemonteerd worden. De buitenste steunlagers in de torsie-as t.b.v. de draagarmen mogen door ander materiaal vervangen worden. Draagarmen inclusief kogels moeten origineel blijven. Fusee moet origineel blijven met uitzondering van het remklauwbevestigingspunt, de spoorstangarm (Pitmanarm) en de fuseeas tap lagermaten. De schokdemperbevestigingspunten moeten geheel origineel blijven, in plaats van het bovenste originele rubber mag een unibalkogel gemonteerd worden, welke in de hartlijn van de originele steun gemonteerd moet worden. Het stuurhuis en de spoorstangen zijn vrij. De voorwiellagerhuizen en Reglementen Sectie Autocross 2012 25 remmen zijn vrij. 25.9 Ten behoeve van de achterwielophanging moeten de originele ophangpunten gebruikt worden, zo ook de originele draagarmen (deze mogen verstevigd worden). De schokdempersteun aan de draagarm mag verwijderd worden. De originele wielbasis moet behouden blijven (= 240 cm met een tolerantie van + of – 1,5 cm). Bij het pendel-as type auto wordt de pendelas asbuitenpijp vanaf de geleidingstrechter tot en met de ankerplaatbevestiging als draagarm gezien. Remschijven en remklauwen zijn vrij. 25.10 De achterafsteuning moet geschieden volgens Annexe J artikel 253 punt 8.2.2.3. De achterafsteuning mag ook bevestigd worden aan de tussenplaat tussen motor en versnellingsbak. De bevestigingsplaten zoals omschreven in Annexe J artikel 253 punt 8.2.2.3. kunnen hiermede vervallen. 25.11 De stof- en remlichten moeten op het achterrek gemonteerd worden. 25.12 De tunnel van de originele bodemplaat mag t.b.v. het verplaatsen van het schakelmechanisme gewijzigd worden. De torsie-as buitenpijp en de draagarmophangpunten worden als deel van de bodemplaat gezien en moeten daarom origineel (standaard) zijn. De schokdemperpunten op de torsieasbuitenpijp mogen verwijderd worden. De versterkingsdriehoek aan de tunnel tussen vooras en schutbord mag verwijderd. 25.13 Er moet een versteviging aangebracht worden tussen carrosserie en vooras (volgens tekening BSAC- 294), van een buis of koker van een minimale dikte van 20 x 3 (buis) of 20 x 20 x 3 (koker). 25.14 Aan de bestuurderszijde moet een versteviging aangebracht worden vanaf de rolkooi tot aan de voorzijde waar de benen en voeten van de bestuurder zich bevinden (volgens tekening BSAC-295), van een buis of koker van minimale dikte van 20 x 3 (buis) of 20 x 20 x 3 (koker). 25.15 Schokdemper en schokdemperbevestigingspunten zijn vrij op de achteras. Art. 26 EISEN SPRINTERKLASSE 1600 26.1 In deze klasse rijden uitsluitend deelnemende voertuigen met carrosserieën welke niet in serie zijn vervaardigd doch speciaal voor de autocross zijn ontworpen en waarvan het silhouet geen gelijkenis vertoont met een in serie vervaardigde auto (dit. i.t.t. artikel 25.1). 26.2 De instapopening aan beide zijden moet een afmeting hebben van 45 cm. hoog en 75 cm. breed. De hoogte van het bestuurderscompartiment moet zodanig zijn dat de ruimte tussen de helm van de bestuurder en het dak minimaal 5 cm. is. De breedte onder minimaal 80 cm. en boven minimaal 50 cm. Indien de rolkooi gebouwd wordt zoals in artikel 19.1. Moet de rolkooi zijn vervaardigd van dikwandig buis met een minimale doorsnede van 38 mm. en voorzien van voldoende dwarsverbindingbuizen. Alle constructies ter beveiliging en afscherming moeten van ronde buis worden vervaardigd van min. 30 tot 33 mm. met een afrondingsstraal van minimaal 10 cm. De instapopening aan twee zijden moet voorzien zijn van gaasafscherming met openingen van maximaal 4 cm. Deze constructie moet zowel van binnen als van buitenuit bediend kunnen worden. 26.3 De maximale cilinderinhoud is 1600 cc. 26.4 Deelnemende voertuigen met motoren voorzien van enige vorm van drukvulling zijn niet toegestaan. 26.5 In deze klasse moet een stalen dakplaat (minimaal 0,8 mm dik) aan de bovenzijde van de rolkooi worden gelast of er moet vanuit de hoeken van de rolkooi een kruis worden gelast van een ronde buis (minimaal 25×2,0 mm staal) waarop de metalen dakplaat mag worden vastgeschroefd. 26.6 Het minimum gewicht van de auto (exclusief deelnemer en zijn complete rijderuitrusting) inclusief alle vloeistoffen welke zich op het moment van de weging nog in de auto bevinden, moet te allen tijde aan de volgende gewichtenschaal voldoen. 26.7 Maximaal 2 motoren De volgende minimum gewichten zijn van toepassing:  Auto’s met motorfietsmotor tot 1600cc, minimaal 400 kg  Alle andere motoren tot 1600cc met maximaal 4 cilinders, minimaal 450 kg  Auto’s met 1 motor met maximaal 6 cilinders minimaal 475 kg  Auto’s met 1 motor met maximaal 8 cilinders minimaal 500 kg  Auto’s met meer dan 1 motor met een maximum van 8 cilinders minimaal 550 kg  Afwijkende cilinder aantallen vallen tussen beiden gewichtskolommen (bijvoorbeeld een 5 cilinder 1600cc heeft i.p.v. 450 kg een minimaal gewicht van 462,5 kg 26.8 Om de auto aan te passen naar het minimum gewicht is dit enkel toegestaan door middel van het toevoegen van een aantal buizen in de constructie van de auto ter verbetering van de veiligheid zoals omschreven in art 26.9 ,26.10 , 26.11, 19.1 en art.253 (in 2012 wordt dit 283 van het FIA reglement). Indien de auto zich na deze aanpassingen nog niet aan het gestelde minimum gewicht voldoet is het toegestaan de auto op het gewenste gewicht te brengen door de gehele bodemplaat dikker uit te voeren mits ook deugdelijk bevestigd. 26.9 Vanaf 01-01-2014 moeten de Sprinterframes voorzien zijn van een diagonaal in het bodem frame. De te gebruiken versteviging moet minimaal een diameter van 30 x 2 mm hebben of van een wanddikte als het certificaat aangeeft echter met een minimum van 1,5 mm . Daar waar de diagonalen elkaar kruisen wordt geadviseerd dit knooppunt met 2 (twee) inzetstukken te verstevigen van gebogen metaal plaat met een U-vorm (tekening 253-34) met een dikte van niet minder dan 1.0 mm . De einden van deze versteviging moeten liggen op een Reglementen Sectie Autocross 2012 26 afstand vanaf de top van de hoek tussen 2x en 4x de diameter van de dikste van de te verbinden buizen. 26.10 Vanaf 01-01-2014 moeten de zijflanken van het bestuurderscompartiment voorzien zijn van composite honingraat tussenplaten (aluminium of composite honeycomb sandwichplates) ter bescherming van de deelnemer tijdens een zijdelingse inrijding (side impact). Deze honingraat tussenplaten moeten deugdelijk aan het metalen frame bevestigd worden. De minimale dikte van deze te gebruiken compositie honingraat tussenplaten is 15 mm. 26.11 Toevoeging zijdelingse bescherming.  Vanaf 01-01-2014 moet de zijbescherming van het Sprinterframe zijn voorzien van een stalen buizenconstructie minimale afmeting 30×2 mm artikel 253.8.3.3 van de Appendix “J”).  Deze buizenconstructie moet vast aan het hoofdframe van de auto bevestigd zijn.  Het meest buitengelegen deel van de bescherming moet gelegen zijn op het niveau van de centerlijn tussen de twee wielnaven over een lengte van 60% van de wielbasis en mag geen scherp uitstekende delen bevatten.  Deze bescherming zal zich aan beide zijden naar buiten uitstrekken tot op het verticale vlak welke door het midden van het uiterste voorste deel van de achterband en het uiterste achterste deel van de voorband loopt maar niet verder van het verticale vlak wat door de buitenzijde van het uiterste voorste deel van de achterbanden en door de buitenzijde van het uiterste achterste deel van de voorbanden loopt.  De ruimte (opening) tussen de zijbescherming en de carrosserie (spaceframe) moet zo worden uitgevoerd dat nimmer een wiel van een ander voertuig in deze opening kan binnendringen. Dit kan voorkomen worden door toevoeging van extra verbindingsbuizen tussen de zijbeugel en het frame waardoor de openingen (diagonaal gemeten) nooit groter mogen zijn dan 60 cm of door het deugdelijk aanbrengen van bv gaas in deze ruimte welke voorkomt dat een wiel binnendringt (met betrekking tot de deugdelijkheid is dit ter boordeling van hoofd TC). Art. 27 EISEN SPRINTERKLASSE 2000 27.1 In deze klasse rijden alle deelnemende voertuigen die niet aan de voorwaarden voldoen, gesteld bij Keverklasse 1600 evenals wagens met carrosserieën welke niet in serie zijn vervaardigd doch speciaal voor de autocross zijn ontworpen. 27.2 Als Sprinterklasse 1600, (zie artikel 26.2, 26.4 26.5 26.6, 26.8, 26.9, 26.10, 26.11). Deelnemende voertuigen welke qua chassis gebaseerd zijn op de Keverklasse 1600, moeten ook aan de veiligheidseisen van deze klasse voldoen. (zie artikel 25). 27.3 Maximale cilinderinhoud 2000cc. 27.4 Maximaal 2 motoren De volgende gewichten zijn van toepassing:  Auto’s met 1 motorfietsmotor tot 2000cc en maximaal 4 cilinders, minimaal 450 kg  Auto’s met 1 motor met maximaal 4 cilinders, minimaal 500 kg  Auto’s met 1 motor met maximaal 6 cilinders, minimaal 525 kg  Auto’s met 1 motor met maximaal 8 cilinders, minimaal 550 kg  Auto’s met meer als 1 motor met totaal maximaal 8 cilinders, minimaal 600 kg  Afwijkende cilinder aantallen vallen tussen beiden gewichtskolommen (Bijvoorbeeld een 5 cilinder 2000cc heeft i.p.v. 500 kg, minimaal 512,5 kg) Art. 28 EISEN SUPERKLASSE 28.1 Als Sprintklasse 2000, echter zonder beperking t.a.v. de cilinderinhoud en het aantal aangedreven wielen. Iedere vorm van drukvulling is toegestaan.